ECLI:NL:RBDHA:2023:11848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
09/342419-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en mishandeling in een woonzorgpark met kokend water en fysiek geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en mishandeling. De verdachte heeft op 21 december 2021 in Noordwijk kokend water over haar begeleidster gegooid, wat resulteerde in ernstige brandwonden. Daarnaast heeft zij op 4 juli 2020 twee medebewoners van het woonzorgpark mishandeld door hen te slaan en te schoppen. De rechtbank achtte de feiten bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 98 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de noodzaak van behandeling in het kader van een zorgmachtiging die al was afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien haar psychische toestand en de aanbevelingen van deskundigen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/342419-21 (dagvaarding I) en 09/180174-21 (dagvaarding II) (t.t.z. gev.)
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 oktober 2021 (enkel in dagvaarding II), 11 maart 2022, 16 januari 2023, 7 april 2023, 14 juni 2023 (allen pro forma) en 27 juli 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F. Knoef naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
zij op of omstreeks 21 december 2021 te Noordwijk, in elk geval in Nederland, aan
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere
eerstegraads en/of tweedegraads brandwond(en), heeft toegebracht door een pan
met daarin kokend/heet vet en/of kokend/heet water tegen/over het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 1] te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 december 2021 te Noordwijk, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een pan met daarin kokend/heet
vet en/of kokend/heet water van het vuur heeft gepakt en/of (vervolgens) een pan
met daarin kokend/heet vet en/of water tegen/over het lichaam van voornoemde
[slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
Dagvaarding II
zij op of omstreeks 4 juli 2020 te Noordwijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen in het gezicht te stompen/slaan en/of aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door in het gezicht te stompen/slaan en/of tegen een rib en/of een knie te schoppen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de aangevoerde noodweersituatie.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer], van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Katwijk - Noordwijk, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 45).
1.
Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], opgemaakt op 22 december 2021, met bijlagen, voor zover inhoudende, met bijlagen (p. 5 en p. 10-16):
[plaatsdelict]
[pleegdatum/tijd]
A: Alles ging heel snel. Ik zag dat er op een gegeven moment ruimte was en
dat [verdachte] een pan te pakken had en deze over mijn heup heen leeg kieperde.
A: De pan stond links en er zat nog bloemkool in. Het is de grootste pan die wij hebben. Deze zat helemaal vol met water. De pan stond op een brandende
gaspit en de bloemkool stond al een tijdje te garen.
A: Zij stond recht voor mij op minder dan 50 centimeter.
A: Zij gooide de pan in zijn geheel in mijn richting. Ik zag en voelde dat de pan
tegen mijn rechter heup aan kwam. Ik voelde direct een hevige pijn. Ik zag namelijk
ook dat het kokende water uit de pan over mijn heup en rechter been heen vloeide.
Ik voelde over dit gehele met water gedrenkte gedeelte een zeer hevige en stekende pijn. Ik had direct door dat dit kwam door het kokende water en dat ik daar aan het
verbranden was.
V: Hoe werd de pan gegooid en kon jij inschatten wie zij wilde raken?
A: Wij werd echt tussen moeder en oom doorgewurmd in mijn richting. In mijn beleving werd hij met volle kracht in mijn richting gegooid.
A: Ik ben direct weggelopen. Ik begreep later dat ik dit gillend heb gedaan. Ik
hoorde [verdachte] nog roepen: "Lekker voor je." Op het moment dat ik naar mijn been keek.
2.
Het geschrift, te weten een letselverklaring van GGD Hollands Midden, opgemaakt op 13 januari 2022, voor zover inhoudende:
Het volgende letsel werd waargenomen: een 2e graads verbranding aan de zijkant van het rechter bovenbeen doorlopend langs de zijkant van de rechter bil naar de rechts onder op de buik. In totaal oppervlakte van 4%-5% (van de totale lichaamsoppervlakte?).
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige], op 1 september 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
14. De bloemkool stond met het vuur aan op het gasfornuis te koken en [verdachte] pakte de pan en kieperde het over het lichaam van [slachtoffer 1]. De pan stond op het pitje links voor.
[verdachte] pakte de pan en bewoog die in de richting van mijn collega [slachtoffer 1]. U, raadsman, vraagt of zij echt de inhoud van de pan richting [slachtoffer 1] deed. Ja. Dat was echt gericht. [slachtoffer 1] schreeuwde echt als een speenvarken. [verdachte] riep toen: lekker voor je.
16. U vraagt of ik heb gezien dat [verdachte] de pan tussen haar moeder en oom heeft moeten wurmen om de pan te kunnen gooien. Ze heeft er niet mee gelopen. Ze heeft het gepakt en gegooid. U vraagt of het een vloeiende beweging was. Voor
zover ik het mij kan herinneren wel.
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 juli 2023, voor zover inhoudende:
Ik was boos. Ik heb een koekenpan met gehakballen tegen haar aan heb gegooid. Op het moment dat ik naar de diepe pan met bloemkool liep, wilde ik wel iets ergs doen. Ik wou het wel tegen haar aangooien, maar ik heb het niet gedaan.
Ten aanzien van dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer], van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Katwijk - Noordwijk, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 36).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], opgemaakt op 4 juli 2020, voor zover inhoudende, met bijlagen (p. 5-11):
Op zaterdag 4 juli 2020 omstreeks 21:30 uur was ik samen met [slachtoffer 3] op
[adres].
Wat ik zag is dat [verdachte] opeens [slachtoffer 3] sloeg. Ik zag dat [verdachte] haar op
haar gezicht sloeg. Ik zag dat zij dit met kracht deed. Ik zag dat [slachtoffer 3] naar
achter ging met haar gezicht door de klap.
Ik ben tussen [slachtoffer 3] en [verdachte] gaan staan. Ik wilde niet dat zij nog meer klappen kreeg. Doordat ik dit deed begon [verdachte] mij te slaan. Dit ging heel snel. Ik voelde dat zij mij rake klappen gaf op mijn gezicht. Mijn gezicht deed gelijk pijn. Ik voelde pijn op mijn linkerwang.
Wij liepen weg maar [verdachte] kwam achter ons aan. Zij trok mij toen hard aan
mijn haren naar achter. Ik viel daardoor op de grond. Zij heeft mij toen ook geschopt en geslagen. Ik voelde direct pijn bij mijn lippen. Ik zag helemaal niks meer. [verdachte] had toen nog steeds mijn haar vast. Dit deed echt pijn. Ze trok mij aan mijn haren door de tuin heen. Mijn knie is hierdoor kapot gegaan.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], opgemaakt op 10 juli 2020, voor zover inhoudende, met bijlagen (p. 13-23):
Toen ik uitgesproken was draaide ik mij om en hoorde ik dat [verdachte] tegen mij zei: 'wat is je kanker probleem' en voelde en zag dat [verdachte] mij met haar vuist tegen de
rechterzijde van mijn gezicht sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] tussen mij en [verdachte] in kwam staan en de boel wilde sussen. Ik wilde naar binnen lopen maar voelde een duw in mijn rug. Ik zag in de spiegel die daar hing dat [verdachte] mij die duw gaf. Ik viel op mijn zij en voelde en zag dat ik vervolgens een trap tegen mijn linkerzijde kreeg en dat een rib geraakt werd. Verder voelde ik een trap tegen mijn linkerknie.
Daarna kreeg ik van [verdachte] nog een vuistslag tegen de linkerzijde van mijn gezicht.
Ik zag dat [verdachte] opstond. Ik zag dat zij vervolgens met haar vuist een slag gaf tegen
de rechterzijde van de lip van [slachtoffer 2] en dat zij vervolgens [slachtoffer 2] bij haar haar pakte en
naar de grond trok.
Daarna greep [verdachte] [slachtoffer 2] bij haar haar en trok er met kracht aan. Ik zag dat zij [slachtoffer 2]
in haar gezicht stompte en op haar achterhoofd. Ik denk dat [verdachte], [slachtoffer 2] wel 8 keer met haar vuisten heeft geslagen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige], opgemaakt op 21 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 24-26):
Ik zag dat [verdachte] met haar rechtervuist naar [slachtoffer 3] sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 3] tegen de kast viel waar de kussens van de loungeset inzitten. Ik zag dat [verdachte] een schop gaf ter hoogte van de ribben van [slachtoffer 3]. Ik zag dat [verdachte] met haar rechterbeen schopte.
[slachtoffer 2] en ik wilden [verdachte] en [slachtoffer 3] uit elkaar halen. In een worsteling heeft [slachtoffer 2] klappen gekregen. Ik zag dat [verdachte] met haar vuist met kracht een slag tegen de lip van [slachtoffer 2] gaf en nog een schop. Ik zag dat [verdachte] aan [slachtoffer 2] haar haren aan het trekken was.
Ik heb na het incident gezien dat [slachtoffer 2] een dikke bloedlip had en bij [slachtoffer 3] zag ik
een verdikking in haar gezicht aan de linkerzijde. Verder hoorde ik [slachtoffer 3] zeggen
dat zij pijn had aan haar ribben.
4.
Het proces-verbaal van [getuige], opgemaakt op 21 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 26a-26b):
Hierna liepen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] weg. Ik zag dat op dat moment [verdachte], [slachtoffer 2] een harde
klap op haar achterhoofd gaf. Ik zag dat [verdachte] sloeg met een gebalde vuist op het
achterhoofd van [slachtoffer 2].
V: Sloeg [verdachte], [slachtoffer 2] één keer of vaker?
A: Ik zag dat ze dit meerdere keren deed. Ik wist niet goed wat ik moest doen en
bleef van schrik op de bank zitten. Daarna sloeg ze [slachtoffer 3] op haar hoofd, ik weet niet meer precies waar ze [slachtoffer 3] sloeg.
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van dagvaarding II
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging.
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard indien de gedraging van degene die zich op noodweer beroept, noch op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden beschouwd, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat sprake is geweest van een verhit gesprek tussen de verdachte en de aangeefsters, die uiteindelijk is uitgemond in een vechtpartij.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte, anders dan dat zij zelf heeft verklaard, als eerste heeft geslagen. Daarnaast heeft de verdachte een wezenlijke rol gehad in de vechtpartij. De handelingen van de verdachte hebben er onder meer uit bestaan dat zij [slachtoffer 3] in haar gezicht heeft geslagen en heeft geschopt tegen haar rib en knie en dat zij [slachtoffer 2] in haar gezicht heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken.
Gelet hierop, kunnen deze gedragingen van de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Om die reden kan het beroep op noodweer niet slagen en verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Conclusie
De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
zij op 21 december 2021 te Noordwijk, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere eerstegraads en tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht door een pan met daarin kokend water over het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien;
Dagvaarding II
zij op 4 juli 2020 te Noordwijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen in het gezicht te slaan en aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door in het gezicht te slaan en tegen een rib en een knie te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 98 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 3]. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen strafrechtelijke sanctie op te leggen nu de verdachte wordt behandeld in het kader van de zorgmachtiging. Hierdoor is er geen ruimte of noodzaak voor een strafrechtelijke sanctie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar woongroep begeleidster [slachtoffer 1]. Zij heeft in haar boosheid een pan met kokend water op [slachtoffer 1] gegooid. Een grote hoeveelheid daarvan is op [slachtoffer 1] haar onderlichaam terechtgekomen waardoor zij forse en omvangrijke eerste en tweedegraads brandwonden heeft opgelopen, met waarschijnlijk blijvende littekens als gevolg. De rechtbank vindt het gooien met kokend water in de richting van [slachtoffer 1] bijzonder ernstig en op geen enkele wijze te rechtvaardigen. De onderhavige mishandeling is des te ernstiger nu dit heeft plaatsgevonden op het moment dat [slachtoffer 1] in de uitoefening van haar functie als begeleider op de woongroep van de verdachte was, waar zij juist verantwoordelijk was en zorgde voor het welzijn van de verdachte en haar medebewoonsters. Uit de verklaring die [slachtoffer 1] ter zitting heeft afgelegd, blijkt dat de mishandeling veel impact heeft (gehad) op haar en haar gezin. Ook wordt [slachtoffer 1] tot op heden aan de gevolgen van de mishandeling herinnerd nu zij nog steeds intensieve behandelingen voor haar brandwonden ondergaat en er nog geen zicht is op een volledig herstel.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar medebewoonsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] door hen tijdens een ruzie te slaan en te schoppen. Ook heeft zij [slachtoffer 2] aan haar haren getrokken. [slachtoffer 3] heeft als gevolg van deze mishandeling pijn aan haar ribben, knie en gezicht overgehouden. Bij [slachtoffer 2] is letsel ontstaan in de vorm van een bebloede lip, hoofdpijn en een bult op het achterhoofd.
De verdachte heeft door haar handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Dergelijke feiten tasten daarnaast het gevoel van veiligheid in onze samenleving in het algemeen aan. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Persoonlijke omstandigheden
Het Pro Justitia rapport van de psycholoog
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van [psycholoog] van 22 maart 2023. De psycholoog concludeert dat de verdachte een kwetsbare jonge vrouw is met een verstandelijke beperking, een stoornis in cannabisgebruik, een ontremde sociaalcontactstoornis en een ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het haar tenlastegelegde feit. De psycholoog adviseert om het feit in een verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Hoewel de verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, nog geen 23 was, is het advies van de psycholoog om het volwassenstrafrecht van toepassing te verklaren. De psycholoog constateert dat de kans op herhaling van een gewelddadig delict hoog wordt geschat. De verdachte heeft in het verleden veel dingen meegemaakt waarvan bekend is dat dit de kans op recidive vergroot. De verdachte heeft langdurig en misschien wel levenslang zorg en begeleiding nodig, omdat de verwachting is dat zij zelfstandig niet in staat is een eigen huishouden te voeren en voor een daginvulling te zorgen.
De verdachte heeft baat bij langdurige zorg en begeleiding binnen een gestructureerde omgeving met een voorspelbare daginvulling. Verder dient zij zich te onthouden van cannabis, omdat de gevoeligheid voor ontregeling hierdoor ernstig versterkt wordt. Gezien de lange duur van zorg die nodig is, wordt door de psycholoog geadviseerd bij bewezenverklaring als kader de schakelbepaling artikel 2.3 WFZ van toepassing te verklaren en een zorgmachtiging af te geven binnen de wet verplichte GGZ (WZD) opdat de verdachte geplaatst kan worden in een daartoe geëigende en geschikte voorziening. Dit kader verdient volgens de psycholoog de voorkeur boven een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met al dan niet bijzondere voorwaarden. Een eventuele proeftijd wordt door de psycholoog te kort geacht en bovendien leidt overtreding van de voorwaarden tot een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, waarna een kader verder ontbreekt.
Het reclasseringsrapport
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsrapport over de verdachte van 6 april 2023. De reclassering schat het risico op recidive en de kans op letselschade in als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden en ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Net als de psycholoog adviseert de reclassering de mogelijkheid voor een zorgmachtiging te onderzoeken.
Nu de conclusies en adviezen van de psycholoog en de reclassering ten aanzien van de persoon van de verdachte en de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde gedragen worden door hun bevindingen, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Rechterlijke machtiging
De rechtbank heeft gezien dat er op 30 mei 2023 aan de verdachte, in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), een zorgmachtiging is afgegeven voor de duur van 6 maanden.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het tijdsverloop. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De termijn is in dit geval gaan lopen vanaf de dag dat de verdachte door de politie is verhoord, te weten op 11 mei 2021. Uitgangspunt is dat de behandeling van de strafzaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank wijst geen vonnis binnen twee jaar na aanvang van die termijn, te weten uiterlijk op 11 mei 2023, maar na 2 jaar en 2 maanden.
Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 2 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank de overschrijding in strafverminderende zin meewegen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter ook het belang van een behandeling op korte termijn in het kader van de reeds lopende zorgmachtiging. Alles afwegende is de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank zal 98 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 3 jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 3], omdat niet is gebleken dat de verdachte de afgelopen jaren ongewenst contact met aangeefster heeft gezocht.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] in dagvaarding II
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij bewezenverklaring de vordering van de benadeelde partij te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Namens de benadeelde partij is ter toelichting op haar vordering naar voren gebracht dat zij pijn en psychisch leed heeft ondervonden door het handelen van de verdachte.
Gelet op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid matigen en vaststellen op een bedrag van
€ 300,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I primair en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (DRIEHONDERD) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijke gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 98 (ACHTENNEGENTIG) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 300,- (bestaande uit immateriële schade) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3];
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3];
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Sahebali, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2023.