ECLI:NL:RBDHA:2023:11803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23-19428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhavings- en Toezichtlocatie en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een Algerijnse asielzoeker

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse asielzoeker die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit een vrijheidsbeperkende maatregel inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 29 mei 2023 een COa-medewerker ernstig heeft bedreigd met een mes, wat leidde tot de HTL-plaatsing. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing op goede gronden was opgelegd, gezien de ernst van de gedragingen van de eiser en de impact daarvan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig was, aangezien de eiser zich vrijwillig had gemeld bij de vreemdelingenpolitie en de maatregel was opgelegd in het belang van de openbare orde. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19428 en AWB 23-7526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam]

geboren [datum],
van Algerijnse nationaliteit
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
En

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum)

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 9 juni 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 9 juni 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Op 8 juli 2023 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser vrijwillig uit de HTL is vertrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/7526. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.19428.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij besluit van 31 mei 2023 heeft verweerder 1 aan eiser een HTL-maatregel opgelegd, naar aanleiding van een incident dat op 29 mei 2023 op locatie Budel Cranendonck(COL) heeft plaatsgevonden. Eiser is daarom op 31 mei 2023 in de HTL geplaatst.
1.2.
Eiser heeft op 6 juni 2023 de HTL vrijwillig verlaten.
1.3.
Op 8 juni 2023 heeft eiser zich gemeld in Ter Apel voor opvang. Omdat eiser recht had op opvang, maar hij de periode op grond van de aan hem eerder opgelegde maatregel in de HTL nog niet had volbracht, is hij doorgestuurd naar de HTL. Eiser heeft zich vervolgens op 8 juni 2023 om 16:30 uur gemeld.
2. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 9 juni 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 29 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
2.1
Op 29 mei 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser een COa medewerkster ernstig heeft bedreigd alsmede een zakmes heeft getrokken en steekbewegingen maakte richting het gezicht/nek van de COa medewerkster. Dit incident had een zeer grote impact. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden door middel van twee correctiegesprekken.
3. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 9 juni 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
4. Op 8 juli 2023 heeft eiser de HTL opnieuw vrijwillig verlaten.
Standpunt van partijen
5. Ten aanzien van het plaatsingsbesluit stelt eiser dat plaatsing van hem in een vrijheidsbeperkende inrichting disproportioneel is. Eiser heeft namelijk te kennen gegeven dat het nooit zijn bedoeling is geweest om feitelijk met het mes te steken. Eiser had eerst een serieuze waarschuwing dienen te krijgen, temeer nu eiser nooit een vergelijkbare beslissing werd opgelegd.
6. Betreffend de vrijheidsbeperkende maatregel is door eiser aangevoerd dat uit de stukken is gebleken dat de maatregel is opgelegd op verzoek van eiser, hetgeen in strijd is met artikel 56 van de Vw 2000. Dat artikel voorstaat dat op grond van de openbare orde en de nationale veiligheid, de minister de bevoegdheid heeft de onderhavige maatregel op te leggen. Hiervan is volgens eiser geen sprake.
7. Verweerder 1 stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het besluit dateert van 9 juni 2023. Het beroepschrift is ingediend op 17 juli 2023. Dat betekent dat het beroep is ingediend ruim na 4 weken na datum van het bestreden besluit, zodat het beroep van eiser te laat is ingediend.
7.1.
Subsidiair stelt verweerder 1 dat het beroep kennelijk ongegrond verklaard dient te worden, omdat de onderhavige kwestie al door uw rechtbank beoordeeld. Verweerder 1 verwijst daarbij naar de uitspraak van 28 juni 2023 (AWB 23/6391), en stelt onderhavige procedure als de procedure zoals hiervoor genoemd betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex en incident.
7.2.
Meer subsidiair stelt verweerder 1 dat het plaatsingsbesluit op goede gronden is opgelegd. Eiser heeft een korte periode in de HTL verbleven. Ook in deze korte periode heeft eiser een tweetal incidenten veroorzaakt. Uit het incidentenoverzicht blijkt dat eiser in de HTL tweemaal de huisregels heeft overtreden door contact te zoeken met bewoners van het naastgelegen reguliere AZC in Hoogeveen en daarbij kinderen vraagt om hasj en hun uitscheldt.
Ontvankelijk
8. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eisers beroep tegen het plaatsingsbesluit ontvankelijk is en oordeelt daarover als volgt. Het bestreden besluit 1 dateert van 9 juni 2023. De beroepstermijn is 4 week en eindigde op 7 juli 2023. Eiser heeft op 17 juli 2023 beroep ingesteld. De rechtbank stelt daarom vast dat het beroepschrift te laat is ingediend. Dan ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat hij op 6 juli 2023 digitaal beroep heeft ingesteld (NL23.19799) tegen het bestreden besluit 1 van 9 juni 2023. Bij bericht van 11 juli 2023 is verzocht om het beroep tegen het plaatsingsbesluit in te trekken en opnieuw schriftelijk beroep in te dienen, omdat digitaal procederen in COa zaken niet mogelijk is. Op 11 juli 2023 is het beroep ingetrokken (NL23.19799). De gemachtigde heeft vervolgens op 17 juli 2023 opnieuw (schriftelijk) beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd een verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding. De gemachtigde van eiser had tenslotte al binnen de beroepstermijn beroep ingesteld, namelijk op 6 juli 2023, maar heeft dit op verzoek van de griffier ingetrokken. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser binnen een redelijk termijn opnieuw beroep ingesteld.
Ten aanzien van het plaatsingsbesluit
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet ontkent dat hij betrokken is geweest bij het incident op 29 mei 2023 dat heeft geleid tot de HTL-plaatsing in onderhavig beroep. Eiser heeft het incident ook als zodanig niet bestreden. De rechtbank gaat daarom uit van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot (herhaalde) plaatsing van eiser op de HTL. De rechtbank wijst op haar uitspraak van 6 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9284, r.o. 4. en 4.1., waarin is geoordeeld dat verweerder 1 het incident op 29 mei 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een (zeer) grote impact, nu eiser een COa-medewerker heeft bedreigd met een mes en beveiligers heeft uitgescholden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 ook de gedragingen van eiser in de korte periode tussen 31 mei en 6 juni 2023 dat eiser in de HTL verbleef heeft kunnen meewegen. Uit het incidentenoverzicht volgt dat eiser zich op 2 juni 2023 een tweetal incidenten heeft veroorzaakt. Eiser heeft zich niet gehouden aan de geldende huisregels door contact te zoeken met bewoners van de naastgelegen reguliere AZC in Hoogeveen. Eiser heeft kinderen om Hasj gevraagd en hun uitgescholden. Eiser is hierop aangesproken door het COa personeel middels een correctiegesprek, als gevolg waarvan hij het COa personeel heeft uitgescholden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder 1 eiser terecht in de HTL geplaatst.
De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat het (hernieuwde) plaatsingsbesluit disproportioneel is geweest. In wat eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen reden hoeven zien om eerst een lichtere maatregel aan eiser op te leggen. Het effectueren van opvang is in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening.
Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank ook proportioneel en op goede gronden opgelegd.
9.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder 2 eiser op onjuiste gronden in zijn vrijheid heeft beperkt. Zoals hiervoor is geoordeeld, is de HTL-plaatsing rechtmatig. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij in strijd met artikel 56 Vw 2000 in de HTL geplaatst, gelet op de omstandigheid dat eiser zich zelfstandig bij de vreemdelingenpolitie heeft gemeld met het verzoek wederom geplaatst te worden in de HTL te Hoogeveen, is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt op geen enkele wijze is onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder 2 eiser op onjuiste gronden in zijn vrijheid heeft beperkt. Zoals hiervoor is geoordeeld, is de HTL-plaatsing rechtmatig. Verweerder 2 heeft in de vrijheidsbeperkende maatregel dan ook naar deze plaatsing mogen verwijzen. Verder heeft verweerder 2 kenbaar rekening gehouden met de door eiser tijdens het gehoor aangevoerde omstandigheden. De rechtbank is ook niet anderszins gebleken dat de vrijheidsbeperkende maatregel in strijd is met wet- of regelgeving.
Ten aanzien van beide beroepen
11. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl, op 8 augustus 2023.
de griffier de rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.