ECLI:NL:RBDHA:2023:1180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
C/09/638531 / JE RK 22-2441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

Op 10 januari 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter benadrukt het belang van een duidelijke toekomst voor de minderjarige, waarbij de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tijdelijk zijn en gericht op verbetering van de situatie zodat de ouders weer in staat zijn om voor het kind te zorgen. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om het komende jaar concrete stappen te formuleren, zodat de ouders weten wat er van hen wordt verwacht.

De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 22 november 2022 is ingediend. De ouders van [minderjarige01] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun vermogen om voor het kind te zorgen, onder andere door alcoholmisbruik en conflicten tussen hen. De minderjarige verblijft sinds 26 oktober 2020 bij pleegouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de problemen van de ouders nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie onvoldoende is verbeterd om terugplaatsing van [minderjarige01] bij een van de ouders mogelijk te maken.

De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen tot 13 januari 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/638531 / JE RK 22-2441
Datum uitspraak: 10 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 22 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] ,hierna te noemen: [minderjarige01] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam01] en [naam02] ,hierna te noemen: de gezinshuisouders,wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het nagezonden gezinsplan, ingekomen op 28 november 2022;
  • het nagezonden advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, van 30 december 2022.
Op 10 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam03] en [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder;
  • de gezinshuisouders.
De vader is conform wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
  • [minderjarige01] verblijft sinds 26 oktober 2020 bij de pleegouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 februari 2022 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] laatstelijk verlengd tot 13 januari 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar en tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de zorgen over de mogelijkheden van de ouders om zelf voor [minderjarige01] te zorgen onverminderd aanwezig zijn. Deze zorgen zijn gelegen in de
persoonlijke en relationele problemen van en tussen de ouders. Bij beide ouders is sprake van fors alcoholmisbruik en er ontstaan aanhoudend verbaal en fysiek agressieve conflicten tussen hen. Uit de meldingen van Veilig Thuis over geweldsincidenten en alcoholgebruik blijkt dat de problematiek actueel is. Zo is de moeder op 15 november 2022 onder invloed en onaanspreekbaar aangetroffen bij een tramhalte. Na indiening van het verzoekschrift zijn nog twee meldingen van Veilig Thuis ontvangen, waarvan de laatste op 30 december 2022, over ruzies tussen de ouders. De voorwaarden voor thuisplaatsing zijn gelegen in het werken aan de persoonlijke en ouderschapsproblematiek. Voor beiden ouders zijn doelen opgesteld waar zij nog niet aan hebben voldaan. Er is ook tijd nodig om het contact tussen de ouders en [minderjarige01] te herstellen. [minderjarige01] heeft de vader inmiddels meer dan een jaar niet gezien. Het contact met de moeder wordt onder begeleiding opgebouwd. De moeder is ook gestart met behandeling, maar wil de uitkomsten daarvan niet delen. Dit heeft in ieder geval nog niet tot verbetering geleid, gelet op de recente incidenten.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij erkent dat in het verleden dingen niet goed zijn gegaan, maar zij heeft daarna alles gedaan wat van haar werd verlangd, zoals het accepteren van hulp via Brijder en Family Supporters. Dat zij de uitkomst van haar behandeling niet wil delen heeft ermee te maken dat het haar dusdanig geraakt heeft dat zij dit eerst zelf moet verwerken. Zij is nu ook in staat om met mate te drinken. De moeder weet niet wat zij nog meer moet doen om de situatie te keren. Dat zij de veiligheid van [minderjarige01] niet zou kunnen waarborgen als de vader onder invloed bij haar voor de deur staat ligt immers buiten haar invloedssfeer.
De gezinshuisouders staan achter het verzoek van de gecertificeerde instelling en hebben toegelicht dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige01] . Hij wordt professioneel begeleid om zijn ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden in te halen, bijvoorbeeld door een medisch dagverblijf en revalidatiecentrum.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in de artikelen 1:255, eerste lid, en 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de maatregelen te verlengen als verzocht.
De kinderrechter is van oordeel dat beide ouders op dit moment niet in staat zijn om voor [minderjarige01] te zorgen. Uit de aangedragen en inhoudelijk niet bestreden feiten en omstandigheden blijkt dat de problemen waardoor zij daartoe niet in staat zijn nog steeds op de voorgrond staan. De moeder heeft te kennen gegeven dat zij alle nodige hulp heeft geaccepteerd, maar gelet op de vele en ook nog recente meldingen heeft zij onvoldoende van die hulp kunnen profiteren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de kinderrechter af dat recent nog sprake is van geweest overmatig alcoholgebruik en dat er nog steeds veiligheidsrisico’s zijn vanwege de conflicten tussen de ouders, mede als gevolg van het alcoholgebruik door hen beiden. De kinderrechter komt daarom tot de conclusie dat de situatie nog onvoldoende is verbeterd om tegemoet te kunnen komen aan wat [minderjarige01] nodig heeft en dat terugplaatsing bij één van de ouders op dit moment niet aan de orde is.
In het bijzonder weegt de kinderrechter daarbij ook mee dat bij [minderjarige01] sprake is van een kwetsbare en vertraagde ontwikkeling, waardoor hij meer dan gemiddeld vraagt van zijn opvoeders. [minderjarige01] krijgt de hulp die hij nodig heeft geboden via de gezinshuisouders en andere betrokken professionals.
Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen noodzakelijk is in het belang van [minderjarige01] . Gelet op de hiervoor besproken feiten, omstandigheden en het verloop van de maatregelen tot nu toe ziet de kinderrechter geen aanleiding om een andere duur te bepalen dan verzocht. Tegelijk vindt de kinderrechter het wel van belang te benadrukken dat op termijn duidelijk moet worden waar [minderjarige01] zal opgroeien. De maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn immers van tijdelijke aard en erop gericht de situatie te verbeteren zodat een ouder de verzorging en opvoeding van het kind weer op zich kan nemen. Het wettelijke uitgangspunt is dat dit geschiedt binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. In het licht van de aanvaardbare termijn van [minderjarige01] , ook gelet op zijn jonge leeftijd, verzoekt de kinderrechter aan de gecertificeerde instelling om het komende jaar concrete stappen te formuleren, zodat de ouders weten wat er van hen wordt verwacht.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 13 januari 2023 tot 13 januari 2024 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 13 januari 2023 tot 13 januari 2024, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023 door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.