ECLI:NL:RBDHA:2023:11792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens onvoldoende onderbouwing identiteit en vrees voor familie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 29 april 2023 asiel aangevraagd, waarbij hij stelde te vrezen voor zijn ooms en neven vanwege een erfeniskwestie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was, omdat de eiser zijn identiteit en de gestelde vrees voor zijn familie niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de zienswijze van de eiser ten onrechte niet had betrokken in de besluitvorming, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot schade voor de eiser, aangezien hij in beroep alsnog zijn standpunten naar voren kon brengen. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen aan de staatssecretaris, tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20324

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, hem opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten en terug te keren naar Algerije.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL23.20325.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorafgaand aan het bestreden besluit
1.2.
Eiser stelt te zijn geboren op [datum] en van Algerijnse nationaliteit te zijn. Op 29 april 2023 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vreest voor zijn ooms en neven en dat hij door hen is bedreigd en mishandeld, omdat zijn grootvader de erfenis geheel aan zijn moeder heeft nagelaten. Eiser heeft verklaard dat er een rechtszaak over geweest is en dat in zijn voordeel is beslist. Eiser heeft verder verklaard dat hij in 2017 naar Europa is gevlucht en in Spanje, Italië en Frankrijk heeft verbleven, maar dat hij ook in Frankrijk door zijn neven is gevonden en is mishandeld. Tot slot heeft eiser verklaard dat zijn aangiftes in Algerije en Frankrijk tot niets hebben geleid. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser een kopie van een uitspraak van de
Court of M’Silavan 8 januari 2012 overgelegd.
1.3.
Op 5 juli 2023 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder acht de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar de door eiser opgegeven identiteit niet. Daartoe heeft verweerder gesteld dat eiser in Frankrijk ook een andere naam heeft opgegeven, te weten [naam 2] . Voorts heeft eiser geen originele identificerende documenten overgelegd waaruit blijk wie hij daadwerkelijk is. Volgens verweerder heeft eiser hem daarom misleid over zijn identiteit. Daarnaast acht verweerder de verklaringen van eiser over de problemen met zijn familie ongeloofwaardig. Daartoe heeft verweerder gesteld dat eiser inconsistent heeft verklaard over de aanvang en de duur van de rechtszaak en over de erfgenamen. Aan de overgelegde uitspraak van een Algerijnse rechtbank kent verweerder minimale waarde toe, omdat het een kopie betreft wat niet op echtheid onderzocht kan worden, omdat eiser niet bij naam in het document wordt genoemd en omdat de inhoud niet overeen zou komen met eisers verklaringen. Tot slot heeft eiser volgens verweerder vaag verklaard over waarom het doen van aangifte in Algerije geen zin had en heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Frankrijk aangifte heeft gedaan.
Bestreden besluit en standpunt eiser
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – in navolging van het voornemen – de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser geen zienswijze heeft ingediend. Aanvullend op het voornemen stelt verweerder zich op het standpunt dat het voornemen tijdig en op juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt, zodat er geen aanleiding bestond om de besluitvorming aan te houden.
2.2.
Eiser heeft op 7 juli 2023, na het bestreden besluit, zijn zienswijze ingebracht.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat het voornemen pas op 6 juli 2023 aan hem is gefaxt, zodat de zienswijze op 7 juli 2023 tijdig is ingediend en daarom ten onrechte niet is betrokken in de besluitvorming. Verder heeft eiser betoogd dat niet gebleken is dat hij in Nederland een valse naam heeft opgegeven. Volgens eiser heeft hij consistent verklaard over zijn naam en kan de alias in Frankrijk niet aan hem kan worden toegerekend. Ook heeft eiser gesteld dat hij geen mogelijkheid heeft gehad om op de informatie uit Frankrijk te reageren en dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat uit de informatie blijkt dat drie van de vier registraties de in Nederland door eiser opgegeven naam betreffen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om de overgelegde uitspraak nader toe te lichten. Verweerder hecht volgens eiser onredelijk veel waarde aan het vaststellen van een juiste tijdslijn. Eiser heeft beperkte juridische kennis, waardoor de rechtszaak voor hem moeilijk te duiden is. In dit verband heeft eiser verder gesteld dat de rechtszaak al meer dan tien jaar geleden is begonnen en dat het onredelijk is om van hem te verwachten dat hij alle data nog precies weet. Eiser stelt dat hij niet inconsistent heeft verklaard over de aanvang en duur van de rechtszaak, nu hij ook heeft verklaard dat zijn familieleden meerdere keren in beroep zijn gegaan. Evenmin heeft eiser inconsistent verklaard over de erfgenamen, omdat hij erfgenaam is van zijn moeder. De rechtszaak gericht tegen zijn moeder was volgens eiser feitelijk ook tegen hem gericht. Ook sluit het niet uit dat er eveneens een zaak tegen eiser is aangespannen. Voorts heeft eiser gesteld dat zijn aangifte in Frankrijk tot niets heeft geleid, dus ook geen papieren bewijs van aangifte, en dat zijn oom die werkzaam is bij de Republikeinse Garde zijn handen niet vuil wilde maken. Dat wil volgens eiser niet zeggen dat hij van hem voor het overige geen problemen had en dat deze oom er niet voor zorgde dat er in Algerije niets gedaan werd met de aangiftes van eiser.
Bekendmaking voornemen
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de zienswijze van eiser ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit, althans heeft verweerder ten onrechte eisers zienswijze van 7 juli 2023 niet afgewacht. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat het voornemen op 5 juli 2023 aan eiser bekend is gemaakt. Hoewel verweerder heeft onderbouwd dat het voornemen via het advocatenportaal op 5 juli 2023 ter beschikking is gesteld, heeft eisers gemachtigde ter zitting niet ten onrechte gesteld dat hij hiervan niet op de hoogte was en dat hij het voornemen, blijkens de faxbevestiging, eerst op 6 juli 2023 per fax heeft ontvangen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het advocatenportaal, voor zover bekend, in ontwikkeling is en dat verweerder in de regel stukken zowel via het advocatenportaal als per fax verstuurd. [1] Voorts heeft verweerder ter zitting niet nader kunnen toelichten wat op dit moment de status is van het nieuwe advocatenportaal en of er inmiddels afspraken zijn gemaakt met de advocatuur. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken van een geldige bekendmaking van het voornemen op 5 juli 2023, maar eerst per fax op 6 juli 2023. Uit artikel 3.109ca, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat eiser toen nog tot het einde van de daaropvolgende dag, dus 7 juli 2023, de tijd had om zijn zienswijze in te dienen. Dat het voornemen in de nacht van 6 juli 2023 is gefaxt en dat in een eerdere brief over de termijnen in de algemene asielprocedure is vermeld dat eiser op 6 juli 2023 zijn zienswijze moest indienen, laat onverlet dat het voornemen eerst op die dag aan eiser bekend is gemaakt.
4.2.
Gelet op het voorgaande is sprake van een gebrek in de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser in beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om alles naar voren te brengen wat hij wilde, en ter zitting geen andere belangen heeft gesteld of toegelicht. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juli 2022. [2] De rechtbank zal het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren.
Identiteit
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de door hem gestelde identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet in geschil is dat eiser in Frankrijk (in ieder geval één keer) een andere naam heeft opgegeven. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de enkele stelling dat hij consistent over zijn naam heeft verklaard en dat de andere naam die hij heeft opgegeven in Frankrijk niet aan hem kan worden toegerekend. Zelfs al heeft eiser die naam maar eenmaal opgegeven. Evenmin volgt de rechtbank eiser in de stelling dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om op de informatie uit Frankrijk te reageren, nu hij die gelegenheid in beroep heeft gehad en gebruikt. Verweerder stelt niet ten onrechte dat door het gebruik van wisselende namen niet langer van de enkele verklaring van eiser kan worden uitgegaan en dat eiser zijn identiteit moet onderbouwen. Dit mag verweerder van eiser verlangen, nu eiser heeft verklaard dat hij over officiële identiteitsdocumenten beschikt, maar deze bij zijn moeder in Algerije heeft achtergelaten. Hoewel eiser heeft verklaard de documenten via zijn moeder te kunnen achterhalen, is niet gebleken dat eiser originele identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Verweerder heeft de enkele foto van een paspoort onvoldoende mogen achten, omdat deze niet op authenticiteit kan worden onderzocht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser hem heeft misleid over zijn identiteit, omdat eiser wisselende namen heeft gebruikt en zijn daadwerkelijke identiteit niet heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Problemen met familie
6.1.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de door eiser gestelde problemen met zijn familie niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe heeft verweerder terecht gesteld dat eiser inconsistent heeft verklaard over de erfgenamen van zijn grootvader en over de aanvang en de duur van de rechtszaak die naar aanleiding van de erfenis van zijn grootvader zou zijn gevoerd. De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stellingen dat hij niet inconsistent heeft verklaard omdat hij de erfgenaam van zijn moeder is, omdat hij beperkte juridische kennis heeft en de rechtszaak al meer dan tien jaar geleden begonnen is, zodat hij de precieze data niet meer weet. Eiser heeft immers verklaard dat zijn grootvader alles aan zijn moeder heeft nagelaten, maar heeft ook verklaard dat hij erfgenaam was. Aan eiser is voorts niet tegengeworpen dat hij de precieze data van de rechtszaak niet weet, maar dat eiser zowel heeft verklaard dat de rechtszaak in 2009 als in 2010 is begonnen, dat in 2010 uitspraak is gedaan, dan wel dat de rechtszaak tot 2013 heeft geduurd, omdat zijn familie meerdere malen in beroep zouden zijn gegaan. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij documenten zou overleggen waar het conflict duidelijk uit zou blijken, heeft de overgelegde uitspraak van een Algerijnse rechtbank zijn verklaringen niet duidelijker gemaakt. Daartoe heeft verweerder terecht gesteld dat de uitspraak uit 2012 is, terwijl eiser ter zitting (weer) heeft verklaard dat dit de eerste uitspraak van de rechtbank betreft. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij – in jaartallen – consistent kan verklaren over de rechtszaak, nu eiser heeft verklaard dat zijn ooms en neven hem begonnen te bedreigen en mishandelen nadat zij de rechtszaak zouden hebben verloren. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat geen bijzondere juridische kennis noodzakelijk is om te weten of een rechtszaak tegen hemzelf (eiser) is gericht, of zijn moeder. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat minimale waarde aan de overgelegde uitspraak kan worden toegekend, omdat het een kopie betreft, omdat eiser niet in de uitspraak is vermeld en omdat de inhoud van het document niet overeenkomt met de verklaringen van eiser. Voor zover eiser heeft verklaard dat de uitspraak zijn moeder en ooms benoemt, overweegt de rechtbank dat de namen niet met de door eiser gestelde naam overeenkomen en eiser de familieband met deze personen niet heeft onderbouwd. Anders dan eiser verder heeft gesteld, overweegt de rechtbank dat hij in beroep de mogelijkheid heeft gehad om de uitspraak nader toe te lichten.
6.2.
De rechtbank is in dit verband verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aangiftes in Algerije en in Frankrijk tot niets hebben geleid. Daartoe heeft verweerder de verklaring van eiser, dat de oom van zijn moeder zijn positie bij de Republikeinse Garde zou hebben aangewend zodat niets met zijn aangiftes werd gedaan, vaag kunnen achten, nu eiser ook heeft verklaard dat hij vanwege bemiddeling door deze oom zijn aangiftes in Algerije heeft ingetrokken. De stelling namens eiser in beroep, dat dit niet wil zeggen dat eiser voor het overige geen problemen had met deze oom, kan zonder nadere toelichting niet slagen. Eiser heeft immers expliciet verklaard dat deze oom hem nooit iets heeft aangedaan. [3]
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting, anders dan hij eerder heeft verklaard en namens hem in beroep is aangevoerd, heeft verklaard dat hij in Frankrijk geen aangifte heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt.
8. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het standpunt van verweerder in de uitspraak van deze rechtbank van 29 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9948, r.o. 3.
3.P. 8 van het nader gehoor op 3 juli 2023.