In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 29 april 2023 asiel aangevraagd, waarbij hij stelde te vrezen voor zijn ooms en neven vanwege een erfeniskwestie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was, omdat de eiser zijn identiteit en de gestelde vrees voor zijn familie niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de zienswijze van de eiser ten onrechte niet had betrokken in de besluitvorming, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot schade voor de eiser, aangezien hij in beroep alsnog zijn standpunten naar voren kon brengen. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen aan de staatssecretaris, tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep.