6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een auto gedurende langere tijd veel te hard gereden in een tunnel en zijn snelheid niet aangepast aan de wegsituatie. Hij heeft zich onverantwoordelijk gedragen op de weg en heeft welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht. Het samen met de andere, door zijn medeverdachte bestuurde auto door de tunnel rijden met een veel te hoge snelheid heeft de verdachte belangrijker gevonden dan de veiligheid van de andere verkeersdeelnemers. Waarom hij zo hard heeft gereden heeft de verdachte niet duidelijk kunnen maken.
Dat de verdachte – gelet op de getoonde beelden – niet (ook) op de Ford Fiesta is gebotst, mag gerust een wonder worden genoemd en is dus niet aan zijn gedrag te danken.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte, nadat zijn medeverdachte in botsing was gekomen met de Ford Fiesta van het slachtoffer, zich pas na geruime tijd, namelijk na vier minuten, heeft bekommerd om het slachtoffer. De verdachte belde eerst met zijn oom, bekeek de voor- en zijkanten van zijn Golf met de kennelijke bedoeling de schade daaraan te bekijken en liep pas daarna naar de bestuurdersdeur van de Ford Fiesta. Dat daarin iemand (dringend) hulp nodig had moet hem duidelijk zijn geweest: de verdachte zag het ongeval immers vlak voor zich gebeuren en ontweek de Ford Fiesta ternauwernood en de verdachte was ten tijde van het ongeval werkzaam in de zorg. De rechtbank rekent dit gedrag de verdachte zeer zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 juni 2023, waaruit blijkt dat hij eerder en ook na het onderhavige feit is veroordeeld wegens verkeersfeiten.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank, overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte op 23 februari 2023 een strafbeschikking heeft gekregen wegens een strafbaar feit en nu wordt schuldig verklaard aan een misdrijf vóór die datum gepleegd.
Strafoplegging
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW. In de memorie van toelichting bij de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever met betrekking tot de noodzaak van het invoeren van artikel 5a WVW het volgende overwogen:
“De huidige wetgeving kent geen strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag dat zonder gevolgen is gebleven. Met het huidige stelsel hangt de toevallig ongelukkige bestuurder die culpoos een ernstig verkeersongeval veroorzaakt een zware straf boven het hoofd, de roekeloos gelukkige, die ondanks zijn roekeloosheid geen ongeval veroorzaakt een duidelijk lagere straf. Dit verschil in strafmaat is niet goed te rechtvaardigen, zeker niet in de – ook uit de gepubliceerde rechtspraak bekende – gevallen waarin bestuurders zeer welbewust en dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen begaan. Dat de door hen veroorzaakte zeer gevaarlijke situatie uiteindelijk niet tot een of meer ongevallen heeft geleid, is dan ook meer toeval of geluk te noemen. Het welbewust doen ontstaan van zulke zeer gevaarlijke situaties behoeft een passende strafrechtelijke reactie. Tegen deze achtergrond stelt de regering voor een nieuw artikel 5a WVW 1994 in te voeren dat ziet op een strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen. Deze strafbaarstelling wil tot uitdrukking brengen dat onverantwoordelijk rijgedrag in het verkeer waarvan men weet dat dat zeer gevaarlijke situaties voor medeweggebruikers in het leven roept zwaar wordt aangerekend.”
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte een treffend voorbeeld vormt van hetgeen de wetgever met de introductie van artikel 5a WVW heeft beoogd. Het gedrag van de verdachte vormt immers een welbewuste ernstige overtreding van de verkeersregels, waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank is – gelet op het bovenstaande – van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen geen recht doen aan de ernst van het feit. Daarom zal de rechtbank zwaardere straffen opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Door de verdediging is aangevoerd dat het voor de verdachte noodzakelijk is om zijn rijbewijs te behouden omdat hij anders zijn huidige werk niet kan uitoefenen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de verkeersveiligheid dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs.