ECLI:NL:RBDHA:2023:1178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
C/09/640520 / JE RK 22-2733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de veiligheid en opvoedcapaciteiten van de ouders

Op 10 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. Deze beschikking volgde op een eerder verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, dat op 30 december 2022 was ingediend. De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor een periode van drie maanden, tot 11 april 2023, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige01] vanwege de gewelddadige en spanningsvolle relatie tussen de ouders. Beide ouders hebben aangegeven dat zij niet willen dat [minderjarige01] bij de andere ouder verblijft, wat de situatie onveilig maakt.

Tijdens de zitting op 10 januari 2023 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder een pleitnotitie van de gecertificeerde instelling en het verweerschrift van de moeder. De kinderrechter heeft de ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaten, en heeft ook een tolk voor de moeder ingeschakeld. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de belangen van [minderjarige01] voorop te stellen en dat er een zorgvuldige evaluatie van hun opvoedcapaciteiten noodzakelijk is voordat [minderjarige01] bij een van hen kan worden geplaatst.

De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om bij de volgende zitting, die op 4 april 2023 zal plaatsvinden, antwoorden te geven op verschillende vragen met betrekking tot de mogelijkheden voor terugplaatsing van [minderjarige01] bij een van de ouders. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 februari 2023. De ouders hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen tegen deze beschikking.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/640520 / JE RK 22-2733
Datum uitspraak: 10 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 30 december 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen:de gecertificeerde instelling,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] ,hierna te noemen: [minderjarige01] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,hierna te noemen: de vader,wonende te [woonplaats01] ,bijgestaan door mr. J. Cortet te Utrecht,

[de vrouw01] ,hierna te noemen: de moeder,wonende te [woonplaats01] ,bijgestaan door mr. M. El Ahmadi te Utrecht.

Het procesverloop

Bij beschikking van 30 december 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 11 januari 2023. Het verzoek tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden tot de zitting van 10 januari 2023.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van stukken, waaronder nu ook de beschikking van 30 december 2022 en het verweerschrift van de moeder dat is ingekomen op 6 januari 2023. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
Op 10 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam01] , [naam01] en een stagiaire als toehoorder namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mr. T. Touw.
Via een telefonische verbinding is [naam02] aanwezig geweest als tolk voor de moeder in de Arabische taal.

Feiten

Anders dan in de voorgaande beschikking is vermeld, verblijft [minderjarige01] nu in een pleeggezin. Voor het overige gaat de kinderrechter uit van de feiten zoals vastgesteld bij beschikking van 30 december 2022.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg. Ten aanzien van de duur daarvan heeft de gecertificeerde instelling het verzoek ter zitting vermeerderd, in die zin dat een machtiging voor de duur van zes maanden wordt verzocht, waarvan de kinderrechter nu de eerste drie maanden verleent en voor de overige drie maanden aanhoudt.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige01] , vanwege de zeer spanningsvolle en gewelddadige relatie tussen de ouders. Er is sprake van een patroon waarbij de ouders verbaal en fysiek met elkaar in conflict raken en die situatie naderhand bagatelliseren en weer bij elkaar terugkomen. Bij het laatste incident op 30 december 2022 is ervoor gekozen om [minderjarige01] uit deze onveilige situatie te halen en in een neutraal pleeggezin te plaatsen. In de eerste plaats is de reden daarvoor dat beide ouders niet willen dat [minderjarige01] bij de andere ouder verblijft, wat een plaatsing bij één van hen risicovol maakt. In de tweede plaats zijn de zorgen over de (on)mogelijkheden van de ouders om uit dit hardnekkige patroon te komen dusdanig groot dat ernstig wordt betwijfeld of zij in staat zijn [minderjarige01] te bieden wat zij nodig heeft. Beide ouders hebben onvoldoende laten zien dat zij de belangen en behoeften van [minderjarige01] voorop kunnen zetten. In plaats daarvan handelen zij vanuit hun emoties en negatieve patronen. Daarom is het van belang om eerst een beeld te krijgen van de (opvoed)capaciteiten van de ouders en het verloop van hun relatie, voordat [minderjarige01] bij één van hen kan worden geplaatst. De vermeerdering van het verzoek wat betreft de duur van de machtiging zorgt ervoor dat dit zorgvuldig kan plaatsvinden voordat (tijdig) een nieuw verleningsverzoek zou moeten worden ingediend. Dat neemt niet weg dat er over drie maanden een nieuw toetsingsmoment moet zijn.
De vader wil dat [minderjarige01] zo snel mogelijk bij hem komt wonen. Namens de vader is geen verweer gevoerd tegen de machtiging voor drie maanden, zodat kan worden onderzocht wat ervoor nodig is om de uithuisplaatsing daarna te beëindigen. Als er over drie maanden een nieuwe zitting wordt bepaald, dan heeft de vader geen bezwaar tegen vermeerdering van het verzoek.
De moeder wil dat [minderjarige01] zo snel mogelijk bij haar komt wonen. Door en namens haar is aangevoerd dat zij in een opvang verblijft waar pedagogische ondersteuning aanwezig is en waar zij met [minderjarige01] kan verblijven. Dit verdient de voorkeur vanwege de hechtingsontwikkeling en het geven van borstvoeding. Eerder is een uithuisplaatsing van [minderjarige01] met de moeder op een andere locatie dan bij de vader als veilig beoordeeld, gelet op dat verzoek van de gecertificeerde instelling in de voorgaande procedure. De onveiligheid komt voort uit de relatie tussen de ouders, maar zij zijn nu uit elkaar en de moeder heeft de echtscheiding in gang gezet. Zij heeft ook aangifte gedaan van het incident op 30 december 2022. Zij laat dus zien een einde te willen maken aan haar negatieve relatie met de vader, in het belang van [minderjarige01] . Als er zorgen zijn over haar opvoedcapaciteiten kunnen die worden ondervangen met het toezicht door de gecertificeerde instelling met hulp van de pedagogische begeleiding in de opvang. Namens de moeder is bezwaar gemaakt tegen vermeerdering van het verzoek. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van de indiening van het verzoek, die rechtvaardigen dat de termijn nu (nog) zou moeten worden veranderd.

Beoordeling

Vermeerdering van het verzoek
Op grond van de artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de verzoeker, in dit geval de gecertificeerde instelling, bevoegd om het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. Indien een belanghebbende hiertegen bezwaar maakt, in dit geval de moeder, beslist de rechter met toepassing van artikel 130 Rv of de verandering dan wel vermeerdering buiten beschouwing moet worden gelaten indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder niet in haar (proces)belangen en rechten worden geschaad, nu aan de vermeerdering van het verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden liggen waar de moeder zich niet op heeft kunnen voorbereiden. Aldus heeft ook haar verweer en de voorbereiding daarvan tegen het oorspronkelijke verzoek geen andere feitelijke grondslag dan het verweer tegen het aangepaste verzoek vergt. Om die reden oordeelt de kinderrechter dat de verzochte vermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De kinderrechter passeert het bezwaar van de moeder en staat de vermeerdering van het verzoek toe.
Machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling toereikend gemotiveerd dat de veiligheid van [minderjarige01] op dit moment onvoldoende gewaarborgd kan worden als zij bij één van de ouders verblijft. Beide ouders verzetten zich tegen plaatsing van [minderjarige01] bij de andere ouder. Plaatsing bij één van hen zou van die ouder vragen om contact tussen [minderjarige01] en de andere ouder mogelijk te maken. Gelet op de relatiepatronen en forse incidenten tussen de ouders is er onvoldoende vertrouwen dat zij daartoe op dit moment in staat zijn. Een plaatsing van [minderjarige01] met de moeder op een voor de vader onbekende locatie biedt die mogelijkheid evenmin. Bovendien deelt de kinderrechter de zorgen van de gecertificeerde instelling over de manier waarop de ouders met elkaar en hun relatie omgaan en de mate waarin de moeder weerstand kan bieden aan de vader. In dat licht kan nog onvoldoende zekerheid worden ontleend aan de uitspraken van de ouders dat zij hun relatie nu willen en kunnen beëindigen. Dat de moeder op dit moment bij een opvanglocatie verblijft en aangeeft te willen scheiden kan leiden tot een kentering van de situatie en op termijn tot met voldoende waarborgen omklede afspraken over de opvoeding en verzorging van [minderjarige01] , maar dit is nu nog te pril om erop te vertrouwen dat [minderjarige01] niet opnieuw in een onveilige situatie tussen de ouders terecht komt. In het belang van [minderjarige01] vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat zij de komende drie maanden in het pleeggezin blijft.
Niettemin is het van belang dat op zo kort mogelijke termijn wordt onderzocht of en onder welke voorwaarden [minderjarige01] bij één van de ouders kan wonen, mede gelet op haar leeftijd en kwetsbare ontwikkelingsfase. In het algemeen geldt dat na uithuisplaatsing – voor zover de situatie dat toelaat – in een betrekkelijk korte periode dient te worden toegewerkt naar terugplaatsing bij de eigen ouder(s), althans dat de mogelijkheden daartoe actief worden onderzocht, zodat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan noodzakelijk. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat hierover opnieuw en concreet kan worden gesproken over drie maanden. Indien het voor die tijd naar opvatting van de gecertificeerde instelling mogelijk is om [minderjarige01] bij één van de ouders te plaatsen, dan kan het aangehouden deel van het verzoek worden ingetrokken.
Indien dat niet het geval is verlangt de kinderrechter van de gecertificeerde instelling bij de volgende zitting, bij voorkeur schriftelijk voorafgaand aan de zitting, antwoorden op de volgende vragen:
1.
Wordt er gewerkt aan thuisplaatsing?
1.a Zo nee, waarom is thuisplaatsing (nog) niet aan de orde?
1.b Zo ja, hoe ziet dat traject er uit?
2. Welke hulpverlening aan ouders wordt (hierbij) ingezet en wanneer?
3. Hoe ziet de omgangsregeling er uit?
4. Is er een perspectief biedende oplossing en hoe ziet die eruit?
5. Is een netwerkplaatsing overwogen; zo nee, waarom niet?
Gelet op het voorgaande zal nu als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige01] aansluitend op de spoedmachtiging gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 11 januari 2023 tot 11 april 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de zitting van:
4 april 2023 op een nader te bepalen tijdstip;
verzoekt de gecertificeerde instelling voorafgaand aan deze zitting aan de rechtbank en de belanghebbenden een verslag te overleggen met beantwoording van de hiervoor genoemde vragen en het standpunt ten aanzien van het aangehouden verzoek;
gelast de griffier voor die zitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
  • de vader, [de man01] ;
  • de advocaat van de vader, mr. J. Cortet;
  • de moeder, [de vrouw01] ;
  • de advocaat van de moeder, mr. M. El Ahmadi.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023 door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 februari 2023.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.