In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P.M.W. Jans, dat op 6 februari 2023 is genomen met betrekking tot het verblijfsrecht in Nederland. Dit besluit werd op 6 juli 2023 ingetrokken. Eiser heeft op 7 juli 2023 de rechtbank geïnformeerd dat hij het beroep handhaaft, met de focus op het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft verweerder op 10 juli 2023 gevraagd om een termijn voor het nieuwe besluit, waarop verweerder op 24 juli 2023 aangaf acht weken nodig te hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, omdat verweerder het eerdere besluit heeft ingetrokken, eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen dat besluit. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. In dit geval was de beslistermijn voor het ingetrokken besluit al verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 15 april 2022 weer van toepassing is.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 418,50, die door verweerder moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 juli 2023.