ECLI:NL:RBDHA:2023:11718
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na beslissing op bezwaar
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Nigeriaanse man, had op 26 januari 2023 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 30 januari 2023, verzocht de verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het bezwaar. Op 21 april 2023 heeft de Staatssecretaris op het bezwaarschrift beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak kan worden gedaan zonder zitting. Tevens werd artikel 8:81 Awb ingeroepen, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien er onverwijlde spoed is. Echter, omdat de verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing op het bezwaarschrift, is de vereiste connexiteit aan het verzoek komen te ontvallen. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.