ECLI:NL:RBDHA:2023:11706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.2574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument wegens ontbreken rechtmatig verblijf na verlies Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument. Eiser, die sinds 22 juni 1994 in het bezit was van een verblijfsvergunning, kreeg op 3 februari 2000 het Nederlanderschap verleend. Echter, op 24 juni 2022 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser meegedeeld dat zijn Nederlanderschap met terugwerkende kracht is komen te ontvallen vanwege identiteitsfraude. Eiser diende op 8 juli 2022 een aanvraag in voor vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument, maar deze werd op 29 augustus 2022 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 16 januari 2023 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 28 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had afgewezen, omdat eiser geen rechtmatig verblijf meer had. De rechtbank concludeerde dat de verblijfsvergunning die eiser had, slechts geldig was tot 22 juni 2000 en dat eiser niet had aangetoond dat hij voor die datum een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had. De rechtbank benadrukte dat de procedure zich beperkte tot de vraag of de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsdocument terecht was, en dat persoonlijke omstandigheden van eiser niet in deze procedure konden worden meegenomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit. Eiser had geen recht op een nieuw of vervangend verblijfsdocument, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. Gürses),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: W. Epema).

Inleiding en procesverloop

Met ingang van 22 juni 1994 is eiser in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Op 3 februari 2000 is aan eiser het Nederlanderschap verleend. In de brief van 24 juni 2022
heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn Nederlanderschap met terugwerkende kracht is komen te ontvallen als gevolg van identiteitsfraude.
Op 8 juli 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om vervanging of vernieuwing van zijn verblijfsdocument.
In het besluit van 29 augustus 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 16 januari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser nu geen rechtmatig verblijf meer heeft. De verblijfsvergunning die eiser had direct voorafgaand aan 3 februari 2000 gold voor bepaalde tijd, namelijk tot 22 juni 2000. Eiser betwist dit. Volgens hem beschikte hij tot
3 februari 2000 over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hij meent dat hij thans
weer aanspraak maakt op deze verblijfsvergunning. Om die reden heeft verweerder ten onrechte geweigerd om hem een nieuw/vervangend verblijfsdocument te verstrekken. Overigens voert eiser aan dat hij 28 jaar rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. In dit licht getuigt het bestreden besluit volgens hem van een onredelijk hardheid.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van het zogenoemde "klantoverzicht” van eiser voldoende onderbouwd dat hij tot 3 februari 2000 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden, met een geldigheidsduur van 27 april 1999 tot 22 juni 2000. Eiser heeft niet aangetoond dat deze informatie van verweerder onjuist is. Hij heeft een beschikking van 19 januari 1995 overgelegd. Uit deze beschikking blijkt dat hij in het bezit is gesteld van een vergunning tot verblijf, onder de beperking “toegelaten als alleenstaande minderjarige asielzoeker”, met ingang van 22 juni 1994, geldig tot 22 juni 1995. Deze beschikking toont niet aan dat eiser op enig moment voorafgaande aan 3 februari 2000 een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd heeft gehad. Overigens heeft eiser ter zitting erkend dat hij niet beschikt over een ander document waaruit dit zou kunnen blijken.
3. De onderhavige procedure is beperkt tot de vraag of verweerder al dan niet terecht heeft geweigerd om eiser in het bezit te stellen van een verblijfsdocument. Voor een beoordeling van de persoonlijke situatie van eiser is in dit kader geen ruimte. De persoonlijke omstandigheden van eiser spelen mogelijk wél een rol bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf. Een dergelijk aanvraag ligt in deze procedure evenwel niet voor. Verweerder heeft enige beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van eiser dan ook terecht achterwege gelaten.
4. De beroepsgronden van eiser treffen geen doel. Het beroep is dus ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.