Overwegingen
1. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Eiser heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft eisers eerste asielaanvraag bij besluit van 13 december 2020
niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij in Italië internationale bescherming geniet. Verweerder heeft eisers tweede aanvraag bij besluit van 13 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen. Beide besluiten staan in rechte vast.
3. Op 22 februari 2022 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De grond hiervoor is dat sprake is van een opvolgende aanvraag, waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe
elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5. Eiser voert aan dat verweerder de door hem ingediende zienswijze ten onrechte niet heeft betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
6. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op enig moment een ‘concept zienswijze’ is ontvangen, maar dat deze in ieder geval niet is ingediend via het in het voornemen genoemde faxnummer. Eiser heeft niet aangetoond dat de concept zienswijze, die gedateerd is op 2 februari 2023, daadwerkelijk op 2 februari 2023 is ingediend per fax op het daartoe aangewezen faxnummer. Uit het dossier blijkt verder dat verweerder de gemachtigde van eiser op 3 februari 2023 heeft gebeld en een e-mail heeft gestuurd in verband met het ontbreken van de zienswijze. Verweerder heeft eiser nadere gelegenheid geboden voor het indienen van de zienswijze, maar hierop is geen reactie gekomen. Vervolgens heeft verweerder op 3 februari 2023 het besluit genomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft, doordat verweerder de zienswijze van eiser niet heeft betrokken.
7. Eiser voert vervolgens aan dat hij geen internationale bescherming meer heeft in Italië, omdat zijn verblijfsvergunning aldaar in 2019 is verlopen.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het verlopen van de verblijfsvergunning in 2019 geen nieuw element of bevinding is. Dit aspect is namelijk al meegenomen in de besluiten van 13 december 2020 en 13 augustus 2021. In deze besluiten heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het verlopen van de verblijfstitel niet automatisch betekent dat eiser geen internationale bescherming meer heeft in Italië. De rechtbank heeft dit standpunt van verweerder onderschreven in de uitspraken van 25 januari 2021 en 14 september 2021.
9. Eiser beroept zich verder op de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (de Overeenkomst). Hij voert aan dat hij inmiddels meer dan twee jaar feitelijk en ononderbroken verblijf heeft gehad met toestemming van de Nederlandse autoriteiten. Volgens hem is Nederland daarom verantwoordelijk geworden voor de afgifte van een nieuw document.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het beroep op de Overeenkomst geen nieuw element of bevinding is die relevant kan zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. De beoordeling of Nederland verantwoordelijk is geworden voor de afgifte van een vluchtelingenpaspoort op grond van de Overeenkomst ligt namelijk niet voor in de huidige procedure. Deze beoordeling kan alleen gemaakt worden door de burgemeester na een eventuele aanvraag van eiser om afgifte van een vluchtelingenpaspoort.1
1. Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2970. 11. Eiser voert verder aan dat verweerder niet langer mag vasthouden aan de acceptatie door Italië op 3 mei 2021, gelet op het tijdsverloop en de recente ontwikkelingen rondom de nieuwe regering in Italië. Eiser wijst in dit verband op de ‘circular letter’ van
5 december 2022 inzake het tekort aan opvangplekken in Italië.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het beroep op de circular letter geen nieuw element of bevinding is die relevant kan zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. Deze brief ziet namelijk enkel op overdrachten aan Italië op grond van de Dublinverordening. Eiser valt daar niet onder. Hij heeft internationale bescherming in Italië en heeft daarmee dezelfde rechten en plichten als Italiaanse burgers.
13. Eiser beroept zich tot slot op zijn medische omstandigheden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een afschrift van zijn medisch dossier van 16 januari 2023 ingediend. Hij voert aan dat dit een nieuw element is, dat verweerder een belangenafweging in zijn voordeel had moeten laten uitvallen en dat het bestreden besluit onevenredig uitpakt voor hem.
14. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit het medisch dossier blijkt weliswaar dat zich na eisers vorige asielprocedures een aantal ontwikkelingen heeft voorgedaan in zijn medische situatie. Verweerder heeft echter terecht het standpunt ingenomen dat dit niet relevant is voor de beoordeling van zijn asielaanvraag, nu eiser internationale bescherming heeft in Italië en zich tot de Italiaanse gezondheidszorg kan wenden voor medische hulp. Al gelet hierop is van onevenredige gevolgen van het bestreden besluit voor eiser geen sprake. Verder is voor een belangenafweging geen plaats in de huidige procedure. De beoordeling van opvolgende asielaanvragen beperkt zich op grond van het arrest L.H.2 in eerste instantie tot de vraag of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die de kans aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. Gelet op het voorgaande is van dergelijke nieuwe elementen of bevindingen niet gebleken. De ontvankelijkheidsdrempel is dus niet gehaald.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.