In deze zaak heeft de verzoeker, een man van Marokkaanse nationaliteit, op 19 mei 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een visum voor kort verblijf te verlenen. Na het indienen van het bezwaarschrift heeft de verzoeker op 1 november 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat er niet tijdig op zijn bezwaarschrift was beslist. De Staatssecretaris heeft op 8 november 2022 alsnog op het bezwaar beslist, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Hij heeft daarbij verzocht om de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de kosten van de verleende rechtsbijstand in beroep te vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was.
De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Gezien het procesverloop heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker.
Het verzoek om proceskostenvergoeding is als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.