ECLI:NL:RBDHA:2023:11682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/7453 einduitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Tracey, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.A. Bakker. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 29 maart 2023, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om binnen zes weken de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter nagelaten dit te doen, waardoor de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak en de tussenuitspraak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsduur van eiseres, die structureel 5,75 uur per dag en 23 uur per week bedraagt, binnen de toegestane urenbeperkingen valt. Dit leidde tot de conclusie dat de functie van schadecorrespondent ten onrechte was geduid. Eiseres had ook beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was.

De rechtbank heeft verder de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 2.294,93, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deskundigen. Daarnaast is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7453

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Tracey),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

In de tussenuitspraak van 29 maart 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
In de brief van 6 april 2023 heeft verweerder meegedeeld het gebrek te zullen herstellen.
Eiseres heeft op 4 juli 2023 een aanvullend stuk ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.5 geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij een structurele arbeidsduur van 5,75 uur per dag en 23 uur per week sprake is van voor eiseres toelaatbare “enige overschrijding” van de urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week. In rechtsoverweging 3.6 van de tussenuitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder daarom ten onrechte de functie schadecorrespondent heeft geduid.
2. In de brief van eiseres van 4 juli 2023 staat dat eiseres beroep instelt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar zoals aan verweerder is opgedragen door de rechtbank in de tussenuitspraak. De rechtbank merkt deze brief aan als een aanvullend stuk in deze beroepsprocedure en is van oordeel dat het niet mogelijk is om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar naar aanleiding van een tussenuitspraak. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van de tussenuitspraak heeft overwogen, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met een aanvullende motivering of met een nieuwe beslissing. De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak niet opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen.
3. De rechtbank constateert dat de termijn voor het herstellen van het gebrek is verstreken en dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
4.1
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
4.2.1
Eiseres heeft voorts verzocht om vergoeding van de kosten van de door haar in geding gebrachte rapporten van medisch adviseur drs. J.A. Krol. Eiseres heeft twee facturen overgelegd met een totaalbedrag van € 506,85 exclusief btw.
4.2.2
De kosten van de medisch adviseur zijn aan te merken als kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb en de rechtbank acht het inroepen van de medisch adviseur als deskundige door eiseres redelijk. De maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige wordt vastgesteld ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (het Besluit) geldt voor deze opdrachten verstrekt in 2021 en 2022 een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur. Uit artikel 15 van het Besluit volgt dat dit tarief wordt verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting, in dit geval 21%.
4.2.3
De rechtbank is van oordeel dat de facturen met een totaalbedrag van € 506,85 exclusief btw op grond van het Bpb geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de urenspecificatie volgt dat in totaal 4,1 uur is besteed aan de rapporten. Dit betekent dat het door de medisch adviseur gehanteerde uurtarief niet hoger is dan het maximale uurtarief van € 134,04. Vermeerderd met de omzetbelasting van 21% komt in totaal een bedrag van € 613,29 voor vergoeding in aanmerking.
4.3
Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de reiskosten ter hoogte van € 7,64. Deze kosten komen ook voor vergoeding in aanmerking.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat het totaalbedrag aan proceskosten € 2.294,93 (€ 1.674,- + € 613,29 + € 7,64) bedraagt.
5. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.294,93;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.