ECLI:NL:RBDHA:2023:1168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
C/09/638522 / JE RK 22-2438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij vader met gezag na zorgen over opvoedsituatie en psychische problemen moeder

Op 10 januari 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter verleende een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die sinds de zitting gezamenlijk gezag uitoefent met de moeder. De reden voor deze beslissing was de onvoorspelbare en impulsieve gedragingen van de moeder, die zorgen baarden over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter had eerder op 14 december 2022 al een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag opgelegd, en de situatie was sindsdien niet verbeterd. De moeder vertoonde suïcidaal en verward gedrag, wat leidde tot incidenten die de veiligheid van [minderjarige01] in gevaar brachten. De kinderrechter oordeelde dat de moeder op dat moment niet in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, en dat een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk was. De kinderrechter besloot ook dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor negen maanden werd verleend, om te waarborgen dat [minderjarige01] bij de vader zou blijven, mocht de moeder van gedachten veranderen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/638522 / JE RK 22-2438
Datum uitspraak: 10 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 22 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] ,hierna te noemen bij zijn roepnaam: [minderjarige01] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,hierna te noemen: de moeder,wonende te [woonplaats01] ,feitelijk verblijvende in het [verblijfplaats01] ,

bijgestaan door advocaat mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 14 december 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige01] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij de vader zonder gezag tot 14 januari 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 10 januari 2023.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
  • de beschikking van 14 december 2022 en de processtukken die daarin worden genoemd;
  • twee producties van de moeder, ingekomen op 5 januari 2022;
  • de afstandsverklaring van de moeder, ingekomen op 9 januari 2023, waaruit blijkt dat zij niet ter zitting zal verschijnen omdat zij geen gebruik wenst te maken van het voor haar geregelde vervoer naar de rechtbank.
Op 10 januari 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam01] namens de Raad;
  • de vader;
  • de advocaat van de moeder;
  • [naam02] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

Op 10 januari 2023 is in het gezagsregister aangetekend dat de vader en de moeder nu gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige01] uitoefenen. Voor de overige feiten wordt verwezen naar de voorgaande beschikking.

Verzoek en verweer

Het oorspronkelijke verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de vader voor de duur van negen maanden. De Raad handhaaft het verzoek, althans voor de nog resterende duur daarvan.
In aanvulling op het verzoekschrift en de toelichting daarop tijdens de voorgaande zitting heeft de Raad verklaard dat de moeder nog niet openstaat voor een samenwerking met de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling heeft dat bevestigd en verklaard dat de weigerachtige houding van de moeder ook belemmert dat er contactmomenten tussen [minderjarige01] en de moeder kunnen worden georganiseerd. De moeder wil namelijk niet dat het contact (in ieder geval de eerste paar keer) onder begeleiding plaatsvindt.
Namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder is het ermee eens dat [minderjarige01] bij de vader verblijft en omdat de vader nu ook ouderlijk gezag heeft hoeft dit niet op titel van een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling. Als de kinderrechter van oordeel is dat een ondertoezichtstelling wel nodig is dan wenst de moeder dat deze door een andere jeugdbeschermer wordt uitgevoerd. De advocaat heeft verder toegelicht dat de moeder in gesprek is met de psycholoog over wat er gebeurd is, welke impact dat heeft gehad en hoe de toekomst eruit kan zien.
De vader heeft geen verweer gevoerd. Hij heeft verklaard dat het goed gaat met [minderjarige01] en dat [minderjarige01] bij hem en zijn twee andere kinderen kan blijven wonen. De vader vindt het fijn als hij daarbij ondersteund wordt.

Beoordeling

Ondertoezichtstelling
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de gronden genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek aanwezig zijn en zal het verzoek daarom toewijzen zoals verzocht. Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt.
Er zijn al geruime tijd zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige01] en de mogelijkheden van de ouders om zijn veiligheid en goede ontwikkeling te waarborgen. In het bijzonder zijn er zorgen over de moeder, omdat [minderjarige01] bij haar woont en er al langere tijd signalen zijn dat het niet goed met haar gaat. In de afgelopen maanden zijn meldingen gedaan over suïcidaal en verward gedrag en waandenkbeelden, waar vermoedelijk psychiatrische problematiek aan ten grondslag ligt. Dit heeft geleid tot een aantal incidenten waarbij de moeder zichzelf en anderen in gevaar heeft gebracht, waaronder door brandstichting in haar woning. De zorgen over haar psychische welzijn en realiteitsbesef – en daarmee de zorgen over de veiligheid van [minderjarige01] – zijn door dit incident fors toegenomen. De kinderrechter deelt deze zorgen. Welke redenen of aanleiding de moeder ook heeft gezien voor haar handelen, zij was kennelijk niet in staat om de gevolgen daarvan te overzien, in het bijzonder de gevolgen voor [minderjarige01] wiens belang voor de kinderrechter leidend is. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat [minderjarige01] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door het gedrag en handelen van de moeder. Vanwege haar psychische kwetsbaarheid is de moeder naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment onvoldoende in staat die ontwikkelingsbedreiging onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Gelet op de ernst van de zorgen en de onderliggende problematiek is een ondertoezichtstelling voor duur van een jaar naar het oordeel van de kinderrechter passend en noodzakelijk in het belang van [minderjarige01] .
Ten aanzien van het verweer van de moeder merkt de kinderrechter op dat zij niet kan beslissen welke jeugdbeschermer de ondertoezichtstelling namens de gecertificeerde instelling zal uitvoeren. De kinderrechter ziet in ieder geval geen aanleiding om een andere gecertificeerde instelling te belasten met de uitvoering. Dat verzoek ligt ook niet voor.
Uithuisplaatsing
De kinderrechter is ook van oordeel dat aan de gronden genoemd in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is voldaan en zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de vader verlenen voor de verzochte duur. Dat de vader nu, sinds de dag van de zitting, ook ouderlijk gezag heeft maakt dat oordeel niet anders. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de moeder, bij wie [minderjarige01] woonde, op dit moment in meerdere opzichten niet in staat is om de verzorging en opvoeding te dragen. Zij verblijft nog in detentie, heeft geen woning meer en haar persoonlijke situatie is nog niet stabiel genoeg. Dat [minderjarige01] in de voor hem vertrouwde omgeving bij de vader kan wonen en dat de moeder daarmee instemt is heel fijn. De reden dat de kinderrechter daarvoor toch een machtiging zal verlenen is om te waarborgen dat [minderjarige01] ook bij de vader zal blijven mocht de moeder van gedachten veranderen, waartoe een risico aanwezig is gelet op het onvoorspelbare en impulsieve gedrag van de moeder.
Dat leidt er toe dat als volgt zal worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] van 14 januari 2023 tot 14 december 2023 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader van 14 januari 2023 tot 14 september 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023 door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.