In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandige private investeerder in vastgoed, aangeduid als [eiser], en de eigenaar van het recht van erfpacht van twee percelen, aangeduid als [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. [Eiser] stelt dat er op 4 of 6 maart 2021, door tussenkomst van een bemiddelende onderneming, een koopovereenkomst is gesloten, terwijl [gedaagde] dit betwist en stelt dat hij het perceel niet wilde verkopen vanwege fiscale gevolgen. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waaronder de communicatie tussen partijen en de rol van de bemiddelende onderneming. De rechtbank concludeert dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde] het aanbod heeft aanvaard. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt haar in de proceskosten, vastgesteld op € 2.407,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en schriftelijke bevestigingen in vastgoedtransacties.