In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een Russische nationaliteit hebbende vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 november 2022 was afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt op 19 november 2022. In afwachting van de beslissing op het bezwaar heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege zou blijven. De Staatssecretaris heeft in een brief van 12 april 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, nu er geen verzet is van de verweerder tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, het verzoek zal worden toegewezen. De rechter heeft verweerder opgedragen om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van verzoekster totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit Proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de beroepsmatige rechtsbijstand die door een derde is verleend.
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.