ECLI:NL:RBDHA:2023:11634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/1897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

Op 3 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I.C. Dijkstra, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiser had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke door het UWV was afgewezen op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 0%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie en dat er meer gewicht moest worden toegekend aan de ingediende medische brieven en rapporten van een psychiater en medisch adviseur.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juli 2023 en het onderzoek heropend op 19 juli 2023. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op 28 maart 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts B&B alle relevante informatie had meegenomen in zijn beoordeling. Eiser's verzoek om een medische deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de rechtbank geen twijfels had over de beoordeling van de verzekeringsarts.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.121,19, inclusief het griffierecht van € 50,-. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van het UWV in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor eiser om zijn bezwaren specifiek en gemotiveerd aan te voeren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.C. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
Stichting Zorgpartners Midden-Holland, gevestigd in Gouda, derde-partij (hierna: ex-werkgever)
(gemachtigde: mr. O.M. Bos-Steenbergen).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 0%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 9 februari 2022.
De ex-werkgever heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de ex-werkgever van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de ex-werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de werkgever. Het UWV heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 19 juli 2023 heropend omdat de door eiser ingediende factuur van 29 juni 2023 voor het advies van de medisch adviseur per abuis niet aan het UWV was verzonden. De rechtbank heeft de factuur alsnog naar het UWV gestuurd en het UWV heeft op de factuur gereageerd. Eiser heeft de mogelijkheid gekregen om op de reactie van het UWV te reageren, maar heeft dat niet gedaan. Op 25 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als verzorgende IG voor gemiddeld 27,34 uur per week. Op 18 maart 2019 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 28 maart 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 22 december 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2021. In beroep heeft het UWV rapporten van de verzekeringsarts B&B ingediend van 10 mei 2022, 7 november 2022 en 16 mei 2023. Ook heeft het UWV een gewijzigde FML van 19 mei 2023 ingediend.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 7 februari 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt om de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser kan zich niet vinden in de medische beoordeling. Hij is van oordeel dat de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten en de beperkingen. De verzekeringsarts B&B had nadere informatie moeten opvragen bij de behandelaars van eiser om zijn situatie zorgvuldig in kaart te brengen. Ook dient er meer gewicht te worden toegekend aan de ingediende medische brieven. Eiser heeft een expertise laten verrichten door een psychiater en daar een rapport van ingediend (hierna: het expertiserapport). Ook heeft eiser adviezen van een medisch adviseur (een verzekeringsarts) ingediend. Eiser is van mening dat de geconstateerde bevindingen van en de gestelde beperkingen door de medisch adviseur en de psychiater dienen te worden overgenomen. Indien de rechtbank door de gemotiveerde betwisting door eiser twijfelt over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts van het UWV verzoekt eiser de rechtbank om in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2017 een medische deskundige te benoemen. [1]
7. Nu de schatting heeft plaatsgevonden op basis van een onjuiste FML kunnen de functies niet als geschikt worden aangemerkt.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 28 maart 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 28 maart 2021 minder dan 35%, namelijk 0%, arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Omdat de verzekeringsarts B&B tijdens de beroepsprocedure naar aanleiding van het expertiserapport een extra beperking heeft aangenomen in de FML, bevat de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het UWV heeft in beroep het gebrek met het rapport van de verzekeringsarts B&B van 16 mei 2023 hersteld. Niet is gebleken dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
12. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek uiteindelijk zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en van de bezwaar- en beroepsgronden van eiser. Hij heeft eiser gezien en onderzocht op een spreekuur. Verder heeft de verzekeringsarts B&B de in het dossier aanwezige, en de door eiser ingediende, medische informatie meegenomen bij zijn beoordeling, waaronder het expertiserapport. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
13. Eiser is van mening dat de verzekeringsarts B&B nadere informatie had moeten opvragen bij de behandelaren van eiser. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 11.

De beoordeling van de belastbaarheid

14. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 28 maart 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
15. Eiser stelt dat gelet op zijn diagnose in de FML een vermelding had moeten worden gemaakt over het uitvoeren van eentonige taken. Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de adviezen van 2 maart 2022 en 7 juli 2022 van de medisch adviseur en naar het expertiserapport. In het advies van 7 juli 2022 stelt de medisch adviseur dat eiser niet beperkt is voor repeterende taken/handelingen, maar wel voor saaie, langdurige taken. Met eisers diagnose is het volgens hem namelijk niet goed mogelijk om langdurig de aandacht vast te houden bij dergelijke taken. Ook merkt de medisch adviseur op dat eiser eentonig werk in het verleden, zoals inpakwerk en productiewerk, niet lang heeft volgehouden. Het is volgens hem niet logisch om functies te duiden die in het verleden door eiser niet duurzaam konden worden uitgevoerd.
16. De rechtbank is van mening dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft uitgelegd waarom niet in de FML wordt opgenomen dat eiser geen eentonig werk kan verrichten. In het rapport van 10 mei 2022 merkt de verzekeringsarts B&B op dat eentonigheid een subjectieve beleving is en dat iets niet leuk of saai vinden niet voldoende is. De rechtbank merkt overigens op dat eiser op de zitting heeft gezegd dat het hem niet gaat om saaiheid, maar om het repeterende karakter van werkzaamheden. De verzekeringsarts B&B is het, (ook) gelet op eisers diagnose, met de medisch adviseur eens dat eiser niet beperkt is voor repeterende taken/handelingen. De verzekeringsarts B&B is het niet eens met de medisch adviseur dat eiser beperkt is voor het vasthouden van de aandacht, de rechtbank zal dit in rechtsoverweging 18 bespreken.
17. Eiser heeft een expertiserapport ingediend. De medisch adviseur heeft in het advies van 11 april 2023 de bevindingen uit het expertiserapport vertaald naar beperkingen in de FML. Het gaat om de items 1.2 (
de rechtbank begrijpt 1.1)vasthouden van de aandacht, 1.8.1 afleiding door activiteiten van anderen, 1.8.2 voorspelbare werksituatie, 1.8.6 verhoogd persoonlijk risico, 2.6 emotionele problemen van anderen hanteren, 2.7 eigen gevoelens uiten, 2.8 omgaan met conflicten, 2.9 samenwerken, 2.10 vervoer, 2.11 beroepsmatig vervoer, 2.12.1 rechtstreeks contact met klachten, 2.12.2 contact met patiënten of hulpbehoevende, 2.12.4 direct contact met collega’s en 2.12.5 leidinggeven. Deze beperkingen moeten volgens eiser worden opgenomen in de FML. De rechtbank constateert dat in de FML van 22 december 2021 al beperkingen waren opgenomen bij de items 1.8.2, 1.8.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.11, 2.12.1, 2.12.2 en 2.12.5.
18. In het rapport van 16 mei 2023 heeft de verzekeringsarts B&B gereageerd op het expertiserapport en het medisch advies van 11 april 2023. Hij stelt dat het psychiatrisch onderzoek uitgebreid en zorgvuldig is verricht en hij ziet hierin geen evidente verschillen met de bevindingen van het UWV. De verzekeringsarts B&B is het echter niet geheel eens met de extra geadviseerde beperkingen zoals aangegeven door de psychiater. In die adviezen van de psychiater komt volgens de verzekeringsarts B&B naar voren dat de vertaling naar de FML verzekeringsgeneeskundig niet correct is. De medisch adviseur volgt de psychiater volgens de verzekeringsarts B&B volledig, zonder enige verdere verzekeringsgeneeskundige onderbouwing. De verzekeringsarts B&B stelt dat hij de voorgestelde beperking voor het vasthouden van de aandacht niet kan volgen. Volgens hem is dit al verdisconteerd in ruime beperkingen onder 1.8. Voor een extra beperking onder 1.1 is volgens hem geen aanleiding en hij verwijst hierbij naar de CBBS invulinstructie. Hieruit volgt dat over het algemeen een afwijking in het vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren alleen voorkomt bij mensen met een ernstige stoornis zoals manische episode, psychose, ernstige depressie of schade in de hersenen. Ook stelt de verzekeringsarts B&B dat eiser zowel tijdens het gesprek met hem als met de psychiater adequaat en langdurig zijn aandacht bij het gesprek heeft kunnen houden. Verder kan de verzekeringsarts B&B de voorgestelde beperking voor 2.12.4 niet volgen. Ook hier verwijst de verzekeringsarts B&B naar de CBBS. Hieruit blijkt dat het stellen van deze voorwaarde een ernstige beperking inhoudt, die alleen te motiveren is vanuit een ernstige psychiatrische stoornis. Hiervan is volgens de verzekeringsarts B&B geen sprake bij eiser. Wel neemt de verzekeringsarts B&B een beperking aan bij het item 2.6 emotionele problemen van anderen hanteren. De rechtbank kan dit volgen en vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet meer of andere beperkingen heeft aangenomen dan in de FML van 19 mei 2023.
19. Eiser heeft de rechtbank verzocht om als de rechtbank twijfelt over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts van het UWV, een medische deskundige te benoemen. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen twijfelt zij niet aan het oordeel van de verzekeringsarts B&B en zij ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen.
20. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 28 maart 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B in de FML van 19 mei 2023 heeft vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
21. De stelling van eiser dat de functies gelet op de voorgestelde beperkingen in het medisch advies van 11 april 2023 niet geschikt zijn is in feite gericht tegen de FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
22. De verzekeringsarts B&B heeft in de gewijzigde FML van 19 mei 2023 een beperking aangenomen bij het item 2.6. In het verweerschrift van 23 mei 2023 stelt het UWV dat deze belasting niet voor komt in de (resterende) geduide functies. De rechtbank heeft geconstateerd dat dat juist is. Volgens het UWV mag er daarom vanuit worden gegaan dat de functies ook ten aanzien van dit punt passend zijn. De rechtbank is het hier mee eens.
23. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 28 maart 2021 met de middelste van de drie geduide functies meer dan 100% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij 0% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

24. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 28 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
25. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
26. Verder heeft eiser verzocht om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor de adviezen van de medisch adviseur en het expertiserapport. Hij heeft een factuur ingediend van 13 april 2023 van de medisch adviseur van € 155,25 (verstrekken medisch advies 6 april 2023 voor 22 minuten x € 172,50 per uur + verstrekken medisch advies 11 april 2023 voor 32 minuten x € 172,50 per uur), een factuur voor het expertiserapport van 5 mei 2023 van € 3.081,58 (19 uur x € 134,04 per uur (excl. BTW)) en een factuur van 29 juni 2023 van de medisch adviseur van € 672,76 (verstrekken medisch advies 19 juni 2023 voor 139 minuten x € 172,50 per uur + verstrekken medisch advies 21 juni 2023 voor 95 minuten x € 172,50 per uur). Het UWV heeft in de brieven van 30 mei 2023 en 19 juli 2023 op de facturen gereageerd. In de brief van 30 mei 2023 stelt het UWV dat administratiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het UWV zal daarom het bedrag van € 134,04 voor inzage- en correctierecht / administratiekosten op de factuur van het expertiserapport van 5 mei 2023 niet vergoeden. De rechtbank merkt hierover op dat zij de factuur zo begrijpt dat voor inzage- en correctierecht een bedrag van € 134,04 is gerekend en dat er geen administratiekosten zijn berekend. De factuur komt dus in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking. In de brief van 19 juli 2023 reageert het UWV op de factuur van 29 juni 2023. Het UWV stelt dat met deze factuur adviezen van 19 juni 2023 en 21 juni 2023 in rekening zijn gebracht. In het dossier bevindt zich echter alleen het advies van 21 juni 2023. Naar mening van het UWV komt uitsluitend de nota van 21 juni 2023 voor vergoeding in aanmerking, zij het met een gemaximaliseerd uurtarief van € 142,52. Eiser heeft hier, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet op gereageerd. De rechtbank is het eens met het UWV. Eiser heeft geen adviezen ingediend van 6 april 2023 en 19 juni 2023. De kosten voor die adviezen komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
27. De kosten dienen te worden aangemerkt als kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van de deskundige die aan eiser advies heeft uitgebracht, vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een maximumtarief, dat voor opdrachten verstrekt in 2023 € 142,75 bedraagt. In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de bedragen genoemd in het Bts, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
28. Het tarief van het expertiserapport van 5 mei 2023 valt binnen het maximumtarief. Dat betekent dat het gehele bedrag van € 3.081,58 voor vergoeding in aanmerking komt. De tarieven van de medisch adviseur in de facturen van 13 april 2023 en 29 juni 2023 zijn hoger dan het maximumtarief, dit zal worden verrekend. Voor het medisch advies van 11 april 2023 betekent dit dat een bedrag van € 92,12 (32/60 uur x € 142,75 x 1,21 (BTW)) wordt toegekend. Voor het medisch advies van 21 juni 2023 betekent dit dat een bedrag van € 273,49 (95/60 x € 142,75 x 1,21 (BTW)) wordt toegekend. Hiermee komen de proceskosten uit op een bedrag van € 5.121,19 (€ 1.674,- + € 3.081,58 + € 92,12 + € 273,49). Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.121,19.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.