ECLI:NL:RBDHA:2023:11623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.3274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in kader van weder toelating

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke was afgewezen door de staatssecretaris in een besluit van 29 juni 2022. Dit besluit omvatte ook een terugkeerbesluit. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 30 januari 2023. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 4 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde zich vooraf afmeldden. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseres, geboren in 1982, voerde aan dat haar verblijfsgeschiedenis niet zorgvuldig was onderzocht en dat er onduidelijkheden waren over haar verblijfsrecht in Nederland. De staatssecretaris stelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat zij voor haar achttiende jaar vijf jaren in Nederland had verbleven, zoals vereist op grond van artikel 3.92, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Eiseres beriep zich ook op het Associatieverdrag EEG-Turkije en stelde dat zij als gezinslid van een Turkse werknemer recht had op een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij aan de vereisten voldeed en dat de bewijslast voor haar rekening kwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In het besluit van 29 juni 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van weder toelating afgewezen. Dit besluit behelst tevens een terugkeerbesluit. In het bestreden besluit van 30 januari 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres en eiseres hebben zich vooraf afgemeld voor de zitting. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
Verzoekster is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982. Op 23 november 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, op grond van de terugkeeroptie.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat eiseres voor haar achttiende jaar vijf jaren in Nederland heeft verbleven zoals vereist op grond van artikel 3.92, eerste lid, (onder b), van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ook is niet aangetoond dat Nederland voor eiseres het meest aangewezen land zou zijn, dus ook daarom zou de aanvraag zijn afgewezen.

Zorgvuldigheid

4. Eiseres voert ten eerste aan dat haar verblijfsgeschiedenis niet zorgvuldig is onderzocht en niet deugdelijk in kaart is gebracht. Het is niet juist dat eiseres van 1982 tot 1986 in Nederland zou hebben verbleven en dat daardoor geen sprake zou zijn van ten minste vijf jaar legaal verblijf in Nederland. Niet is aangegeven uit welke stukken dit zou blijken. Het is niet duidelijk op welke gronden eiseres destijds in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning en wat na 1986 is gebeurd met betrekking tot het verblijfsrecht van eiseres.
4.1.
Deze beroepsgrond van eiseres is een herhaling van wat zij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. De staatssecretaris is hierop in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan. Omdat eiseres in beroep enkel herhaalt wat zij ook al eerder naar voren heeft gebracht, zonder aan te geven of en op welke punten de reactie van de staatssecretaris hierop tekortschiet, slaagt het betoog van eiseres alleen al daarom niet.
Associatieverdrag EEG-Turkije
5. Verder voert eiseres aan dat het Associatieverdrag EEG-Turkije van toepassing is en zij ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dienaangaande [1] met succes een beroep kan doen op artikel 7 van het Besluit 1/80, want als gezinslid van een Turkse werknemer is zij toegelaten tot Nederland en zij heeft meer dan drie jaar legaal samengewoond met een Turkse werknemer. Uit deze vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat een Turkse staatsburger de rechtspositie die op grond van artikel 7, eerste alinea, van Besluit 1/80 is verworven verliest als het grondgebied van de lidstaat van ontvangst gedurende langere tijd zonder gegronde redenen is verlaten. Eiseres is destijds tegen haar wil teruggekeerd naar Turkije en dat kan haar niet verweten worden gelet op de jonge leeftijd waardoor zij noodgedwongen moeder moest volgen, want als minderjarige was zij afhankelijk van haar moeder. Nu zij meerderjarig is kan zij haar eigen keuzes maken om terug te keren naar Nederland. Er is dus sprake geweest van gegronde redenen voor het verplaatsen van het hoofdverblijf en daarmee zijn de rechten die op grond van artikel 7 zijn opgebouwd niet verloren gegaan. Eiseres voldoet aan de eisen van artikel 7, want haar ouders waren aan te merken als Turkse werknemers en zij hebben legaal arbeid verricht in Nederland. In bezwaar heeft eiseres stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Eiseres kan als dochter zijnde aangemerkt worden als gezinslid van Turkse werknemers en zij hebben meer dan drie jaar samen hebben gewoond, vanaf haar geboorte in 1982 tot aan 1986.
5.1.
Deze beroepsgrond van eiseres is eveneens een herhaling van wat zij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. De staatssecretaris is hierop in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan. Omdat eiseres in beroep enkel herhaalt wat zij ook al eerder naar voren heeft gebracht, zonder aan te geven of en op welke punten de reactie van de staatssecretaris hierop tekortschiet, slaagt het betoog van eiseres alleen al daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. De staatssecretaris stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de vereisten ingevolge artikel 3.92, eerste lid, onder b, van het Vb 2000 voldoet. Ook al zou eiseres bewezen hebben dat zij van 1982 tot 1986 in Nederland heeft verbleven, is dat niet relevant. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat zij vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat Nederland voor haar het meest aangewezen land is. Dit is verder ook niet in geschil. De bewijslast komt voor eigen rekening en risico van eiseres.
6.1.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2004, ECLI:EU:C:2004:708 (Cetinkaya).