ECLI:NL:RBDHA:2023:116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
NL22.23398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiseres, een Syrische vrouw die op 25 juni 2022 asiel heeft aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 15 december 2022, waar verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nederland familie heeft, wat een voorwaarde zou zijn om de verantwoordelijkheid van Nederland te kunnen claimen op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft eerder in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming ingediend, en Nederland heeft Oostenrijk verzocht om eiseres terug te nemen, wat door Oostenrijk is aanvaard. De rechtbank concludeert dat de gestelde pleegouders van eiseres niet als gezinsleden kunnen worden beschouwd, omdat de familieband niet is aangetoond. Dit betekent dat er geen grond is voor Nederland om de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag op zich te nemen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen één week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23398
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992. Zij heeft op 25 juni 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw1 niet in behandeling genomen. Volgens verweerder is Oostenrijk op grond van de Dublinverordening2 verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres eerder in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom Oostenrijk verzocht eiseres terug te nemen. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres voert hiertegen aan dat verweerder haar asielaanvraag in behandeling moet nemen op grond van de artikelen 16 dan wel 17 van de Dublinverordening. Eiseres stelt dat
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) 604/2013.
zij pleegfamilie in Nederland heeft en dat sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. Daarnaast is het voor eiseres cultureel onmogelijk om als vrouw alleen te verblijven in Oostenrijk. Het familieleven met haar pleegfamilie wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM.3 De overdracht aan Oostenrijk is een ongerechtvaardigde inmenging in dit recht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiseres haar verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal in Oostenrijk heeft ingediend, zodat volgens de rangorde van de criteria uit de Dublinverordening Oostenrijk de verantwoordelijke lidstaat is.4
5. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nederland familie heeft. Bij besluit van 7 december 2020 over de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf heeft verweerder al geconcludeerd dat de familieband tussen eiseres en haar gestelde pleegouders niet is aangetoond. In de huidige procedure is dit niet alsnog gebeurd. De enkele omstandigheid dat eiseres en haar gestelde pleegouders hun relatie als een familierelatie beschouwen is niet voldoende om het bestaan van een familieband aan te nemen. Dit betekent op voorhand dat de gestelde pleegouders niet worden beschouwd als gezinslid in de zin van de Dublinverordening of als familielid zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Hiermee bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat Nederland op grond van die bepaling verantwoordelijk moet worden geacht.
6. Nu niet is gebleken dat eiseres in Nederland woonachtige familieleden heeft, is het beroep op artikel 8 van het EVRM niet aan de orde. Eiseres heeft verder de afhankelijkheid van haar gestelde pleegouders evenmin onderbouwd. Verweerder heeft in een en ander dan ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat eiseres volwassen is en al enige tijd zonder de gestelde pleegouders heeft kunnen functioneren.
7. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiseres in Oostenrijk een alleenstaande asielzoekster is in het licht van haar culturele achtergrond in het algemeen geen bijzondere individuele omstandigheid is op grond waarvan zij niet aan Oostenrijk zou kunnen worden overgedragen. Eiseres heeft niet verder onderbouwd waarom dat in haar geval anders zou zijn.
8. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden .
4 Artikel 7, tweede lid, van de Verordening (EU) 604/2013.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR23986592

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.