ECLI:NL:RBDHA:2023:11589
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder aanhangig bezwaar of beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 juni 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 11 augustus 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien er geen bezwaar meer aanhangig is en er geen beroep is ingesteld, is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.