ECLI:NL:RBDHA:2023:11588
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In de zaak tussen de verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker had op 10 juni 2022 een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris niet in behandeling is genomen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 2 augustus 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist en er geen beroep was ingesteld, was er geen bezwaar meer aanhangig. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. De voorzieningenrechter heeft tevens aangegeven dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.