ECLI:NL:RBDHA:2023:11583
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder aanhangig bezwaar of beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 31 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 25 juli 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken. De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien er geen bezwaar meer aanhangig was, werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.