ECLI:NL:RBDHA:2023:11582
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder aanhangig bezwaar of beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 14 april 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist op 20 juni 2022, was er geen bezwaar meer aanhangig en was de termijn voor het instellen van beroep inmiddels verstreken. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden ingewilligd.
De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de brieven van 20 juli 2022, waarin werd medegedeeld dat er beroep was ingesteld, ten onrechte zijn verstuurd, omdat het beroep niet gericht was tegen het besluit van 20 juni 2022. De rechter heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.