ECLI:NL:RBDHA:2023:11581
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder ingediende gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 november 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Echter, bij het bestreden besluit van 21 december 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit betekent dat de redenen voor het verzoek om een voorlopige voorziening niet zijn ingediend.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker op 28 november 2022 per aangetekende brief verzocht om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop is geen reactie gekomen. Gezien het ontbreken van ingediende gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.