ECLI:NL:RBDHA:2023:11577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag niet in behandeling had genomen. Het primaire besluit werd genomen op 10 juni 2022, waarna de verzoeker het bezwaar indiende en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het bestreden besluit, dat op 2 augustus 2022 werd genomen, verklaarde het bezwaar van de verzoeker niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat het verzoekschrift van de verzoeker geen gronden bevatte, wat in strijd is met de vereisten van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb. De verzoeker was eerder door de voorzieningenrechter verzocht om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop was geen reactie gekomen.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.