ECLI:NL:RBDHA:2023:11573
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder aanhangig bezwaar of beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 13 november 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 9 maart 2020 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar verzoeker heeft niet gereageerd op de vraag van de voorzieningenrechter of hij het verzoek om voorlopige voorziening wenste te handhaven. De voorzieningenrechter heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar heeft beslist en verzoeker geen beroep heeft ingesteld, is er geen bezwaar meer aanhangig. De termijn voor het instellen van beroep is inmiddels verstreken, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.