ECLI:NL:RBDHA:2023:11570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 22/3897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 juni 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen werd vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft verzoeker per aangetekende brief op 28 juni 2022 verzocht om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop is geen reactie ontvangen.

Daarnaast werd opgemerkt dat de staatssecretaris op 17 november 2022 had meegedeeld dat er op het connexe bezwaarschrift zou zijn beslist, maar dat er geen bewijs was dat er tegen deze beslissing beroep was ingesteld. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet concluderen dat het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk was. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3897

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Meier).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb bevat het verzoekschrift ten minste de gronden van het verzoek. Dat zijn de redenen waarom er om een voorlopige voorziening wordt verzocht.
2. Als er geen gronden worden ingediend, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 6:6 en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Dat houdt in dat het verzoek niet inhoudelijk wordt behandeld. De voorzieningenrechter moet dan wel eerst een mogelijkheid tot herstel bieden.
3. Het verzoekschrift van verzoeker bevat geen gronden. Daarom heeft de voorzieningenrechter bij aangetekende brief van 28 juni 2022 aan verzoeker gevraagd om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen. Op deze brief is geen reactie gekomen.
4. Verweerder heeft bij brief van 17 november 2022 meegedeeld dat er op het connexe bezwaarschrift zou zijn beslist. Bij deze brief is echter een primair besluit op een andere aanvraag meegezonden. Voor zover ervan uit zou moeten worden gegaan dat er inmiddels op het bezwaar is beslist, is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat er daartegen beroep is ingesteld zodat het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb niet opgaat (het gelijkstellen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar aan een voorlopige voorziening hangende beroep).
5. Gelet hierop is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, op de hieronder vermelde datum en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.