ECLI:NL:RBDHA:2023:11564
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. Dit besluit, dat op 7 november 2022 werd genomen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. Echter, het bezwaar werd door de staatssecretaris op 8 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
De verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het verzoekschrift van de verzoeker geen gronden bevatte. Volgens artikel 6:5 van de Awb dient een verzoekschrift ten minste de gronden van het verzoek te bevatten. Aangezien de verzoeker geen gronden heeft ingediend, heeft de voorzieningenrechter op 1 december 2022 een aangetekende brief gestuurd waarin hij de verzoeker verzocht om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen. De verzoeker heeft hierop echter niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.