In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 21 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 9 augustus 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 19 oktober 2022 alsnog de aanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser verzocht om te bevestigen of hij het beroep wilde intrekken, maar eiser heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2022 is ongegrond, omdat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken.
De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.