ECLI:NL:RBDHA:2023:11555
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na beslissing op bezwaar
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling is genomen. Het primaire besluit, dat op 10 november 2022 werd genomen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. Na de beslissing op het bezwaar op 20 februari 2023, heeft de verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd vastgesteld dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist en er geen beroep was ingesteld tegen deze beslissing, was er geen bezwaar meer aanhangig. De termijn voor het instellen van beroep was inmiddels verstreken, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.