ECLI:NL:RBDHA:2023:11554
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 13 juli 2022, hield in dat de aanvraag van de verzoeker niet in behandeling werd genomen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard bij het bestreden besluit van 6 september 2022. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de procedure gevolgd en vastgesteld dat het verzoekschrift van de verzoeker geen gronden bevatte. Volgens artikel 6:5 van de Awb dient een verzoekschrift ten minste de gronden van het verzoek te bevatten. Aangezien de verzoeker geen gronden heeft ingediend, heeft de voorzieningenrechter hem in brieven van 17 juli en 16 september 2022 verzocht om deze alsnog in te dienen. Het uitblijven van een reactie op deze verzoeken heeft geleid tot de conclusie dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.