In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 15 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 21 december 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Op 2 maart 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een besluit genomen, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het besluit van 2 maart 2023 is ongegrond, omdat de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is, conform eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.