ECLI:NL:RBDHA:2023:11480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.16573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en stelde dat hij daar geen asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat uit Eurodac blijkt dat eiser wel degelijk een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie mocht aannemen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

Daarnaast voerde eiser aan dat er in Duitsland geen voorzieningen zijn en dat hij daar racistisch is bejegend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank vond het persoonlijke relaas van eiser onvoldoende om aan te nemen dat Duitsland niet in staat zou zijn om hem te helpen.

Eiser deed ook een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening en artikel 8 van het EVRM, omdat zijn echtgenote in Turkije verblijft en hij zich zorgen maakt om haar gezondheid. De rechtbank oordeelde dat de Dublinprocedure niet bedoeld is voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten aan eiser hoeft te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16573
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

gemachtigde: S. Vreugdenhil-Brock.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en G.A.M. Al-Harbia, als tolk. De staatssecretaris is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Hij betwist de verantwoordelijkheid van Duitsland voor zijn verzoek om internationale bescherming. Uit Eurodac blijkt echter dat eiser een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Uit vaste rechtspraak volgt dat de staatssecretaris ervan mag uitgaan dat deze informatie juist is. De enkele ontkenning van eiser is onvoldoende om anders te oordelen. Overigens is niet in geschil dat eiser in Duitsland is geweest en dat zijn vingerafdrukken daar zijn afgenomen. Dit betekent dat ook als eiser geen asielaanvraag in Duitsland zou hebben ingediend, Duitsland verantwoordelijk zou zijn geweest voor eisers verzoek om internationale bescherming op grond van de Dublinverordening. [1]
2. Eiser stelt voorts dat er in Duitsland geen voorzieningen zijn en hij daar racistisch is bejegend. De staatssecretaris mag in beginsel echter uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Het persoonlijke relaas van eiser is onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel te kunnen uitgaan. De staatssecretaris heeft dat in het bestreden besluit goed gemotiveerd. Bij voorkomende problemen kan eiser de Duitse autoriteiten of de daarvoor geschikte Duitse instanties benaderen. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Duitsland eiser niet kunnen of willen helpen.
3. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan de staatssecretaris besluiten om een verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht. Eiser doet in dat verband een beroep op het recht op familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Eisers schoonzus woont namelijk in Nederland. Zij kan zorgdragen voor eisers echtgenote die momenteel nog met gezondheidsproblemen in Turkije verblijft. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is in een Dublinprocedure geen plaats voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM. [2] De Dublinprocedure gaat immers uitsluitend over het vaststellen van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag. Deze is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf kan worden verkregen. Er bestond reeds daarom voor de staatssecretaris geen aanleiding voor een verdere toetsing aan artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft de medische situatie van zijn vrouw niet met documenten onderbouwd. Bovendien gaat het bij een beroep op artikel 17 van de Dulbinverordening om feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de persoon die in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser kan dus geen beroep doen op deze bepaling omdat zijn in Turkije verblijvende echtgenote met eisers schoonzus wil worden herenigd. Hoewel de wens van de echtgenote van eiser om bij haar zus in Nederland te gaan wonen begrijpelijk is, heeft de staatssecretaris hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023 door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.