ECLI:NL:RBDHA:2023:11480
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en stelde dat hij daar geen asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat uit Eurodac blijkt dat eiser wel degelijk een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie mocht aannemen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Daarnaast voerde eiser aan dat er in Duitsland geen voorzieningen zijn en dat hij daar racistisch is bejegend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank vond het persoonlijke relaas van eiser onvoldoende om aan te nemen dat Duitsland niet in staat zou zijn om hem te helpen.
Eiser deed ook een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening en artikel 8 van het EVRM, omdat zijn echtgenote in Turkije verblijft en hij zich zorgen maakt om haar gezondheid. De rechtbank oordeelde dat de Dublinprocedure niet bedoeld is voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten aan eiser hoeft te betalen.