Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Bulgaarse nationaliteit waardoor zij valt onder de regels van het Unierecht. Naar aanleiding van een melding van Stroomopwaarts (de uitvoerende instantie van de Participatiewet van gemeente Schiedam), waaruit bleek dat eiseres sinds 11 juli 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontving, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres in Nederland. Verweerder heeft eiseres bij brief van 26 oktober 2020 een voornemen toegestuurd waarin verweerder aan eiseres heeft gevraagd te onderbouwen met welk doel zij in Nederland verblijft (aan de hand van vragen met betrekking tot werk, studie en familie), om zo te beoordelen of eiseres rechtmatig verblijf heeft. Eiseres heeft hierop op 23 november 2020 reageert met een zienswijze. Hierin heeft eiseres gesteld dat zij sinds 2002 in Nederland verblijft maar zich pas op 23 oktober 2008 heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres is per 15 februari 2018 werkzaam geweest voor 35 uur per week bij het Agrarisch uitzendbureau Alpha. Op 30 mei 2018 heeft zij zich ziekgemeld, waarna zij vanwege haar medische klachten met ingang van 30 mei 2018 tot 30 juni 2019 een Ziektewetuitkering heeft ontvangen. Haar uitkering is per 23 mei 2019 beëindigd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Zij meent hierdoor onder de artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb dan wel artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb te vallen. Verder heeft eiseres zich beroepen op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt.
2. Verweerder heeft in zijn primaire besluit vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als economisch actieve gemeenschapsonderdaan heeft in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Ook kan zij niet worden aangemerkt als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Niet is gebleken dat eiseres op grond van een andere bepaling van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb rechtmatig verblijf heeft of heeft gehad. Verder zijn de uitzonderingen genoemd in artikel 8.12, tweede lid, Vb, voor het niet-eindigen van het verblijfsrecht niet aan de orde. Eiseres heeft niet ten minste één jaar reële en daadwerkelijke arbeid verricht en is langer dan zes maanden werkloos. Ook heeft eiseres niet met actuele medische stukken haar tijdelijke arbeidsongeschiktheid onderbouwd. Vervolgens heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering, waarbij verweerder de duur van het (rechtmatig) verblijf in Nederland, de banden met Nederland en Bulgarije, de geringe arbeidshistorie en de uitgebreide uitkeringshistorie heeft betrokken, alsmede de verwachting dat eiseres voor langere tijd een onredelijke last zal vormen voor de Nederlandse algemene middelen. Deze belangenafweging is daarom in het nadeel van eiseres uitgevallen. Verder stelt verweerder dat een medische behandeling niet maakt dat eiseres gebonden is aan Nederland, nu in andere landen van de Europese Unie ook zorg wordt aangeboden van een vergelijkbaar niveau. Tot slot stelt verweerder dat met de beëindiging van het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM.
In het bestreden besluit heeft verweerder het voorgaande herhaald en nader toegelicht dat eiseres niet aangemerkt kan worden als werkzoekende of dat er sprake is van (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid. Ook heeft verweerder een nadere belangenafweging gemaakt.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Verweerder heeft ten onrechte vastgesteld dat zij geen verblijfsrecht meer heeft. Eiseres voert samengevat aan dat zij op dit moment tijdelijk arbeidsongeschikt is vanwege ziekte. Als medisch stuk heeft zij een verklaring overgelegd van de huisarts. Zij kan geen verklaring met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid overleggen. Wel heeft zij hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV met betrekking tot het beëindigen van haar Ziektewetuitkering. De uitkomst van deze hoger-beroepsprocedure is ook van belang voor de onderhavige procedure.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat door de gemeente nog moet worden bepaald of zij blijvend arbeidsongeschikt is. Momenteel volgt eiseres via de gemeente een ‘assesment traject’ onder begeleiding van een inkomensconsulent. Mogelijk wordt eiseres hiermee weer begeleid naar een baan. Verder is zij door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieplicht op grond van de Participatiewet.
Ten aanzien van de belangafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel verwijst eiseres ook naar haar medische situatie. Verder stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 EVRM. Eiseres woont in Nederland met haar kinderen en kleinkinderen. Er zijn objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Bulgarije uit te oefenen. Zij kan door haar diverse medische beperkingen niet zelfstandig functioneren. Eiseres verblijft al sinds 2002 in Nederland, zij is op hoge leeftijd en heeft geen banden met Bulgarije.
Tot slot stelt eiseres dat verweerder niet had mogen afzien van zijn plicht om te horen.
4. Het voor deze uitspraak relevante juridisch kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank oordeelt als volgt over het standpunt van eiseres dat zij meent rechtmatig verblijf te hebben vanwege haar arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb. Eiseres heeft ondanks het feit dat verweerder herhaaldelijk daarom heeft gevraagd in bezwaar geen (medische) stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Eiseres heeft in beroep een (korte) verklaring van een huisarts overgelegd waaruit volgt dat eiseres fysieke en psychische klachten ondervindt. Uit deze verklaring kan niet de conclusie volgen dat eiseres arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte of ongeval en dat deze situatie tijdelijk is. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd die haar standpunt ondersteunen van bijvoorbeeld haar medisch behandelaren of verzekeringsartsen van het UWV. De stelling van eiseres dat zij vanwege tijdelijke arbeidsongeschiktheid is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen en waaruit volgt dat haar status van werknemer niet is geëindigd volgt de rechtbank niet. Nog daargelaten dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht brengt dat niet zonder meer met zich dat zij tijdelijk arbeidsongeschikt is. Evenmin kan de uitkomst van de hoger beroepsprocedure tegen het besluit van het UWV, dat ziet op de beëindiging van eiseres haar Ziektewetuitkering, op zichzelf bijdragen aan de beoordeling van het bestreden besluit, omdat daarvoor een ander beoordelingskader geldt. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 8.12, tweede lid, onder a van het Vb.
6. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij deelneemt aan een traject van de gemeente gericht op het zoeken van werk. De enkele stelling hiervan is onvoldoende om te oordelen dat eiseres werkzoekende is en dat er een reële kans op werk bestaat in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Eiseres heeft dit standpunt niet onderbouwd met stukken. Zij heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk heeft gesolliciteerd, sollicitatiegesprekken heeft gehad of werk aangeboden heeft gekregen. Ook heeft zij geen stukken overgelegd van het traject zelf. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiseres niet als economisch actieve gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt.
Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet is gebleken dat eiseres zelf over voldoende middelen beschikt om van te leven als niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Daaropvolgend heeft verweerder ook niet ten onrechte geconcludeerd dat niet is gebleken dat haar zoon over voldoende middelen beschikt om zijn moeder in haar levensonderhoud te voorzien wat eiseres ook niet heeft betwist.
7. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel niet deugt, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat aan de belangen van de Nederlandse staat een zwaarder gewicht toekomt dan aan de belangen van eiseres. Verweerder heeft in dit kader niet ten onrechte van belang geacht dat eiseres sinds 2008 een geringe arbeidsgeschiedenis heeft gehad (in totaal vier maanden reële en daadwerkelijke arbeid verricht) en een uitgebreide uitkeringshistorie in Nederland kent. Eiseres heeft dus weinig bijgedragen aan het sociale bijstandsstelsel en daartegenover in het verleden ook al meermaals beroep gedaan op de algemene middelen, wat eiseres ook niet heeft betwist. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres het overgrote deel van haar leven (42 jaar) buiten Nederland heeft doorgebracht waardoor aannemelijk mag worden geacht dat haar banden met haar geboorteland Bulgarije, het land waarvan zij de nationaliteit bezit en de taal van spreekt, groter zijn dan haar banden met Nederland. Eiseres heeft ook niets gesteld wat een ander licht werpt op dit oordeel. Eiseres heeft in haar beroepschrift verwezen naar haar medische klachten. Niet ten onrechte stelt verweerder dat niet is gebleken dat zij voor haar medische behandeling aan de Nederlandse gezondheidszorg gebonden is.
8. Wat betreft het door eiseres gestelde familieleven in Nederland, heeft verweerder kunnen overwegen dat de enkele omstandigheid dat haar kinderen en kleinkinderen ook in Nederland wonen onvoldoende is om te concluderen dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot verblijfsaanvaarding. Verweerder heeft allereerst terecht het standpunt ingenomen dat eiseres haar familieleven hier in Nederland niet heeft onderbouwd. Eiseres woont volgens de BRP niet samen met haar kinderen, wat eiseres ook niet heeft betwist. Verweerder mag het (niet) samenwonen van familieleden als belangrijke indicatie zien voor het feitelijk invulling geven aan het familieleven. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij diverse beperkingen heeft waardoor zij niet zelfstandig kan functioneren. Eiseres heeft dit standpunt niet nader onderbouwd, door bijvoorbeeld het overleggen van medische stukken. Niet is gebleken dat zij afhankelijk is van haar kinderen en dat daarmee sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie die de normale banden tussen volwassenen overstijgt. Verweerder heeft in zijn bestreden besluit alle belangen van eiseres afgewogen, zowel in het kader van de verwijderingsmaatregel als in het kader van artikel 8 van het EVRM. De stelling van eiseres dat er geen belangenafweging is gemaakt, acht de rechtbank dan ook onjuist. Haar beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt gezien het bovenstaande niet.
9. De beroepsgrond van eiseres dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld. Eiseres heeft in bezwaar geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die niet reeds eerder bij verweerder bekend waren. Ook heeft eiseres geen stukken meegezonden met het bezwaarschrift die haar standpunt onderbouwen. De enkele nieuwe stelling dat eiseres aan het solliciteren was, heeft zij ook niet onderbouwd met stukken. Niet in geschil is dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om haar stellingen nader te onderbouwen en de gevraagde gegevens te verstrekken, ondanks het door haar aangevraagde uitstel die haar was verleend door verweerder. Onder die omstandigheden heeft verweerder kunnen overwegen dat het evident was dat de gronden die in bezwaar werden aangevoerd niet tot een ander oordeel konden leiden dan in het primaire besluit was vastgelegd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.