ECLI:NL:RBDHA:2023:11454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
09/104697-23, 09/081016-23 (ttz. gev) en 10/306655-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en gevaarlijk rijgedrag na drugstransactie

Op 2 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een incident waarbij hij op een agent inreed na een drugstransactie. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en gevaarlijk rijgedrag. Tijdens de zitting op 19 juli 2023 werd de vordering van de officier van justitie besproken, waarbij vrijspraak voor een deel van de aanklachten werd gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 april 2023 met hoge snelheid op een agent is afgereden, die slechts door opzij te springen een aanrijding kon voorkomen. De verdachte had net drugs verkocht en was in paniek, wat leidde tot zijn vluchtpoging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel voor de agent had aanvaard. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het verkopen van cocaïne en het in ernstige mate schenden van verkeersregels, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank legde ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan verschillende voorwaarden tijdens zijn proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/104697-23, 09/081016-23 (ttz. gev) en 10/306655-20 (tul)
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [locatie 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Dongen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. L’Homme, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de, hierna te noemen dagvaarding I (09/081016-23) en, op de terechtzitting gewijzigde, dagvaarding II (09/104697-23). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I (09/081016-23) en bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 1, subsidiair, onder 2 en onder 3, primair, ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 1 en onder 3, primair, ten laste gelegde. De raadsman refereert zich ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/081016-23) en bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 2 en 3, subsidiair ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – ingaan bij de bewijsoverwegingen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/081016-23) tenlastegelegde
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 30).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 juli 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 22 juni 2022 (p. 3-10).
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte, stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte op 11 juni 2022 een cijferslotpaneel en een schoolbel toebehorende aan de [benadeelde] in Gouda, heeft vernield.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/104697-23) tenlastegelegde
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer 2] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 91).
Feit 1 (aanrijding [slachtoffer] ):
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2023, voor zover inhoudende (p. 17-19):
Op 19 april 2023 zag ik dat het voertuig [kenteken] het parkeerterrein opreed achter de [winkel] in Waddinxveen. Nadat ik naar hem toe reed en mijn auto op een halve meter van zijn auto tot stilstand had gebracht, ben ik direct uitgestapt. Ik zag dat [verdachte] naar mij keek. Ik schreeuwde meteen, op niet mis te verstane wijze: POLITIE, STAAN BLIJVEN, JE BENT AANGEHOUDEN. Ik had daarbij mijn transportboeien en politielegitimatie in mijn hand. Dit was duidelijk zichtbaar voor [verdachte] . Ik zag ook dat [verdachte] naar mijn hand keek en dus naar de transportboeien en politielegitimatiebewijs keek. Ik zag dat [verdachte] de auto in zijn achteruit zette en bij mij weg reed in een poging om te ontkomen aan zijn aanhouding. Ik zag dat hij tijdens het achteruit rijden slingerde. Ik ben daarop achter de auto aan gerend. Ik zag dat [verdachte] niet verder achteruit kon rijden door andere personenauto’s en dat hij zijn auto al slingerend tot stilstand bracht. Nadat ik opnieuw voor de auto stond, riep ik op niet mis te verstane wijze: POLITIE, STIL STAAN, JE BENT AANGEHOUDEN. Ik zag namelijk meerdere omstanders, die op ruime afstand stonden, omkijken. Ik stond op dat moment pal voor de auto van [verdachte] . Tussen mij en zijn voertuig zat ongeveer 20 tot 30 centimeter. Ik zag aan [verdachte] dat hij gehaast en vluchtig om zich heen keek. Ik hoorde direct daarop dat de auto van [verdachte] hard accelereerde. Ik hoorde een heel hoog toerental. Ik zag dat de auto [verdachte] weer in beweging kwam. Toen zijn auto weer in beweging kwam ben ik direct opzij gesprongen. Ik was bang dat hij mij aan zou gaan rijden met alle gevolgen van dien. Ik zag dat hij met een hoog toerental links om mij heen reed. Als ik was blijven staan, had hij mij zeker aangereden. Het kan niet anders dan dat [verdachte] mij heeft gehoord, ondanks dat het raam dicht zat. Ook hoorde ik geen muziek of andere geluiden verder uit de auto komen, waardoor hij het mogelijk niet had kunnen horen.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2023, voor zover inhoudende (p. 24-25):
Op 19 april 2023 reed ik het parkeerterrein op van de [winkel] . Ik zag genoemd voertuig op de parkeerplaats rijden in de richting van collega [slachtoffer] . Ik zag collega [slachtoffer] op de [auto] aflopen. Ik hoorde hem meerdere malen op een niet mis te verstane wijze en op luide toon roepen: ‘’Politie staan blijven’’. Ik zag dat hij hierbij een politielegitimatiebewijs in zijn handen droeg en voor zich hield. Direct hierop zag ik de achteruitrijverlichting van de [auto] ontbranden waarna de [auto] met een redelijke vaart achteruit op mij afreed. Ik stond echter stil op de rijbaan en blokkeerde de doorgang waardoor de [auto] niet verder kon rijden. Het was mij hierdoor direct duidelijk dat de bestuurder van de [auto] van plan was geen gehoor te geven aan de sommaties van collega [slachtoffer] . Ik zag dat de [auto] weer optrok in de richting van collega [slachtoffer] . Ik hoorde hierbij de banden van de [auto] piepen. Ik zag dat collega [slachtoffer] midden op de rijbaan stond waarna hij opzij moest springen om niet geraakt te worden door de [auto] .
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 19 april 2023 op het parkeerterrein in Waddinxveen met toenemende snelheid op [slachtoffer] is afgereden. [slachtoffer] is vlak voor de aanrijding opzij gesprongen, waardoor hij een aanrijding heeft kunnen voorkomen.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een man schreeuwend op zijn auto af zag komen lopen. De verdachte had net drugs aan iemand verkocht en was bang dat het om een ripdeal ging, waardoor hij in paniek raakte en zo snel mogelijk weg wilde rijden van het parkeerterrein.
Zijn verklaring ondersteunt de verklaring van de agenten dat hij wegreed om te ontkomen aan de man die op hem afkwam. De rechtbank acht de verklaring over de reden waarom hij dat deed echter ongeloofwaardig. Uit het procesdossier volgt immers dat [slachtoffer] op een halve meter afstand van de verdachte was verwijderd, hij met een legitimatiebewijs en handboeien in zijn handen in de richting van de verdachte is gelopen en daarbij meerdere malen en op een luide toon heeft geroepen dat de verdachte werd aangehouden. Daarbij is door de verbalisanten geconstateerd dat de verdachte hem aankeek. Het is, ook omdat hij vlak daarvoor drugs had verkocht, zeer onaannemelijk dat de verdachte niet wist dat het om een aanhouding ging. Bovendien is uit de bewijsmiddelen niet gebleken dat zich enige omstandigheden voordeden, waardoor de verdachte het idee had kunnen hebben dat hij in gevaar was en daarom moest vluchten.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte zich met dit handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (primair) ofwel een poging tot zware mishandeling (subsidiair).
Net als de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt ook niet dat de kans op de dood in dit geval aanmerkelijk was. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] .
De volgende vraag is of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is sprake als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto worden – naar algemene ervaringsregels – in belangrijke mate bepaald door de snelheid van de auto. Indien met meer dan geringe snelheid wordt gereden, bestaat de aanmerkelijke kans dat een voetganger daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Hoewel de snelheid in dit geval niet exact kan worden bepaald, acht de rechtbank – gelet op het hoge toerental dat is gehoord net als de piepende banden – wel bewezen dat de verdachte met toenemende snelheid en zonder te remmen op [slachtoffer] is afgereden en daarna is doorgereden. Het wegrijden en de manier waarop hij dat deed liet de aanmerkelijke kans bestaan dat [slachtoffer] zou worden geraakt. Indien [slachtoffer] niet opzij was gesprongen, dan zou de verdachte met de kracht van een optrekkende auto tegen hem zijn aangereden waardoor hij ernstige verwondingen had kunnen oplopen. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet. Het met toenemende snelheid inrijden met een personenauto op een zich voor die auto bevindende voetganger brengt naar algemene ervaringsregels in ieder geval de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dat gevolg ook willens en wetens aanvaard. De verdachte zag dat [slachtoffer] op hem af kwam lopen en moet hem ook recht voor zijn auto hebben gezien. Toch is hij doorgereden zonder zijn toenemende snelheid te verminderen of door [slachtoffer] te ontwijken. Met dat wegrijden, kennelijk om aan de verbalisant te ontkomen, heeft hij de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daarbij geraakt zou worden, bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht het bij dagvaarding II onder 1, subsidiair, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (handel verdovende middelen):
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 juli 2023;
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [naam 2] , opgemaakt op 19 april 2023 (p. 40-42);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 mei 2023 (p. 94-95);
4. Een verslag van een deskundige, te weten het NFI-dent rapport van 17 mei 2023 (p. 96).
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, de bevindingen van de verbalisanten en de aangetroffen drugs, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 19 mei 2023 0.3 gram cocaïne heeft verkocht.
Feit 3 (gevaarlijk rijgedrag):
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 juli 2023, voor zover inhoudende:
Ik heb de agent aan de linkerkant gelaten en ben toen het fietspad opgereden. Ik reed op het fietspad op [locatie 2] . Het was een beetje druk, maar ik heb dwars over het middenstuk de rotonde gereden en ben onder het spoor gegaan. Links van mij was de [winkel] , daar heb ik door rood gereden. Ik heb spookgereden tot ik kon terug voegen. Het zou kunnen dat ik twee keer door rood ben gereden.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2023, voor zover inhoudende (p. 24-25):
Op 19 april 2023 bevond ik mij op de [locatie 2] . Ik zag dat de [auto] het fietspad gelegen op de [locatie 2] opreed in de
richting van [basisschool] . Ik zag dat er meerdere fietsers op het fietspad reden die direct aan de kant afstapten om snel genoeg opzij te kunnen gaan
voor de [auto] . Ik zag dat de [auto] nog steeds doorreed. Ik zag dat hij hierbij
niet remde. Ik zag dat de [auto] aan het einde van [locatie 3] wederom linksaf sloeg. Dit was een lang recht en breed fietspad waar een voet/wandelpad naast gelegen was. Ik zag dat de [auto] direct hard op trok en met zeer hoge snelheid van mij af reed. Ik reed daarbij gemiddeld 70 a 80 kilometer per uur, echter reed de [auto] nog steeds met hoge snelheid van mij af waardoor het niet anders kan zijn dat hij nog harder reed. Ik schat hierbij in dat hij gemakkelijk 100 kilometer per uur heeft gereden op dit fietspad. Ik zag dat de [auto] rechtsaf sloeg op het fietspad richting het spoor. Ik zag dat hij hierbij meerdere fietser passeerde welke zichtbaar aan de kant moesten stappen. Ik zag dat het voertuig over de [locatie 4] slingerend tussen de voertuig doorreed. Ik zag dat de bestuurder de tenaamgestelde van het voertuig betrof. Dit bleek te zijn [verdachte] geboren op [geboortedatum] te Gouda.
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 19 april 2023, voor zover inhoudende (p. 67-70):
Ik zag dat de verdachte, met zijn voertuig over het trottoir aldaar reed in de richting van de [locatie 5] en mij passeerde. Toen de verdachte over het trottoir reed zag ik dat zijn snelheid (voor deze locatie) behoorlijk hoog was. Ik schat dat dit ongeveer 30 kilo meter per uur betrof. Hierna reed de verdachte, zonder richting aan te geven en snelheid te minderen de [locatie 5] op in de richting van de kruising [locatie 5] met de [locatie 6] . Op de kruising reed de verdachte midden over de rotonde heen zonder snelheid te minderen. Hierdoor moesten de overige weggebruikers hard remmen. Ik zag dat de verdachte meerdere malen op de verkeerde rijstrook reed (tegen gesteld rijstrook/weggedeelte) om zodoende verschillende weggebruikers te kunnen inhalen. Hierdoor ontstonden er verschillende gevaarlijke situatie waarbij overige weggebruikers hard moeste remmen om een aanrijding te voorkomen. Tevens zag ik dat de verdachte op de [locatie 2] tweemaal door het rode verkeerslicht reed. Ik zag vervolgens dat de verdachte de [locatie 7] opreed. Ook hier zag ik dat de verdachte meerdere malen op de verkeerde rijstrook reed (tegen gesteld rijstrook/weggedeelte) om zodoende verschillende weggebruikers te kunnen inhalen. Hierdoor ontstonden er verschillende gevaarlijke situatie waarbij overige
weggebruikers hard moeste remmen om een aanrijding te voorkomen.
Nadere bewijsoverweging
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden beoordeeld of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen de volgende ten laste gelegde gedragingen bewezen:
- met een hoge snelheid, in ieder geval sneller dan 70 kilometer per uur over een fietspad rijden, fietsers passeren en vervolgens niet te remmen of uit te wijken voor (die) fietsers;- slingerend rijden;
- met hoge snelheid, ongeveer 30 km/u, over het trottoir te rijden;- over een rotonde heen te rijden;- het tweemaal negeren van rood licht uitstralende verkeerslichten en
- de verplichte rijrichting te negeren.
Bovengenoemde gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het schenden van verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. Dit artikel heeft betrekking op ernstig verkeersgedrag. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In dit geval heeft de verdachte, terwijl hij enige tijd werd achtervolgd door de politie, in een soort dollemansrit bovenstaande verkeersregels geschonden terwijl hij reed in de bebouwde kom. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor al omschreven gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze gedragingen heeft verricht, kan worden afgeleid dat hij opzet had op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels.
Om vast te kunnen stellen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van de gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor beschreven rijgedrag een zeer gevaarlijke situatie oplevert, doordat verdachte op klaarlichte dag hard reed en slechts bezig was met het vluchten voor de politie. Uit de verklaringen van de verbalisanten volgt ook dat op verschillende momenten meerdere weggebruikers, waaronder fietsers, snel opzij moesten gaan of hard moesten remmen om zo een aanrijding te voorkomen. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Parketnummer 09/081016-23 (dagvaarding I)
hij
op11 juni 2022 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een cijferslotpaneel en een schoolbel die aan de Samuelschool toebehoorden heeft vernield;
Parketnummer 09/104697-23 (dagvaarding II)
1. hij op 19 april 2023 te Waddinxveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent bij de Eenheid Den Haag), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte ingereden op en/of is verdachte blijven rijden in de richting van [slachtoffer] zonder daarbij snelheid te minderen of te remmen en uit te wijken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 19 april 2023 te Waddinxveen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd , ongeveer 0,3 gram een materiaal bevattende cocaïne;
3. hij op of omstreeks 19 april 2023 te Waddinxveen als bestuurder van een personenauto met het kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, het [locatie 3] en de [locatie 2] en de [locatie 5] en de [locatie 6] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met te hoge snelheid over een fietspad te rijden, terwijl op dit fietspad zich meerdere fietsers bevonden, en
- vervolgens niet te remmen en niet voor deze fietsers althans uit te wijken, en
- met (te) hoge snelheid meerdere fietsers te passeren, en
- met (te) hoge snelheid slingerend tussen voertuigen te rijden, en
- met (te) hoge snelheid over het trottoir te rijden, en
- (zonder snelheid te minderen) over een rotonde heen te rijden, en
- meerdere voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslichten te negeren en
- te rijden op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn voorgesteld.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het opleggen van een straf toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De raadsman heeft voorts verzocht om bij de oplegging van de straf de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 19 april 2023 in een poging om aan de politie te ontkomen, schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag met zijn auto. De verdachte heeft zich eerst schuldig gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met toenemende snelheid in te rijden op een agent in burger. Deze agent kon alleen door op tijd weg te springen voorkomen dat hij werd geraakt. Verder heeft de verdachte in ernstige mate de verkeersregels geschonden door wat de rechtbank het best kan omschrijven als een soort dollemansrit. Tijdens die rit is hij letterlijk rechtdoor over het middenstuk van een rotonde gereden, heeft hij meermalen geen voorrang gegeven en is hij tweemaal door rood heen gereden en met hoge snelheid over fietspaden, daarbij hij zeer gevaarlijke situaties heeft veroorzaakt voor andere verkeersdeelnemers.
Door zo te handelen heeft de verdachte allereerst zijn auto als wapen gebruikt en daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . In plaats van gehoor te geven aan de agent, is hij gevlucht, die agent daarmee in gevaar brengend. Dat er vervolgens tijdens zijn daarop volgende dollemansrit niemand gewond is geraakt is niet aan hem te danken, maar aan de fietsers die afstapten en automobilisten die (hard) moesten remmen. Dat deze feiten zich grotendeels overdag op straat hebben afgespeeld maakt dat er meerdere mensen getuige zijn geweest. Dat moet ook op hen een behoorlijke impact hebben gehad. Ook brengen dergelijke feiten in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. De rechtbank weegt het hiervoor genoemde in strafverzwarende zin mee.
De verdachte heeft zich voorts gemaakt aan de verkoop van cocaïne. Harddrugs, zoals cocaïne, kunnen ernstige schade toebrengen aan de volksgezondheid. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, belastend voor de samenleving. Met zijn handelen heeft de verdachte daaraan een bijdrage geleverd.
De verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan vernieling van een cijferslotpaneel en een schoolbel die aan de [benadeelde] toebehoorden. Hiermee heeft de verdachte er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor andermans spullen. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juni 2023. Hieruit blijkt onder meer dat de verdachte op 4 november 2021 is veroordeeld Opiumwet delicten, waarvoor de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte het feit in deze zaak heeft gepleegd terwijl hij nog in de proeftijd van die eerdere veroordeling liep. De lopende proeftijd heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich weer aan een ernstig feiten schuldig te maken.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportages van 21 april 2023, 1 mei 2023 en 29 juni 2023. Uit deze rapportages volgt dat bij dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, al dan niet in combinatie met impulsiviteit en beïnvloedbaarheid. De verdachte lijkt de gevolgen van zijn gedrag niet goed te kunnen overzien. De reclassering maakt zich zorgen over de oplossingsvaardigheden van de verdachte. Als positieve punten noemt de reclassering de opleiding van de verdachte, hij gemotiveerd is om zijn schulden weg te werken en een positief en steunend familiair netwerk heeft.
Toepassing jeugdstrafrecht
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht op grond van artikel 77c Sr. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat in de reclasseringsrapportages voldoende aanknopingspunten te vinden zijn, waaronder de beïnvloedbaarheid van de verdachte, voor de toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.. Hoewel de reclassering in het rapport van 1 mei 2023 te kennen gaf onvoldoende informatie te hebben voor een advies over de toepassing van het jeugdstrafrecht, achtten zij het volwassenenstrafrecht vooralsnog meer passend. In het meest recente rapport adviseert de reclassering de toepassing van het volwassenenstrafrecht, omdat de verdachte steeds weer in aanraking blijft komen met politie en justitie en niet lijkt te leren van de jeugdinterventies die hiervoor zijn toegepast. De rechtbank volgt de overwegingen en conclusies van de reclassering.
De straf
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank in aanmerking dat de feiten niet los van elkaar kunnen worden gezien. Verdachte is in november 2021 voor onder andere harddrugsfeiten veroordeeld tot jeugddetentie, maar dat weerhield hem niet van de harddrugstransactie waar het in deze zaak over gaat. Het inrijden op de agent en het bijzondere gevaarlijke verkeersgedrag vorm een zorgelijke samenstel daarmee. Verdachte zet niet alleen zijn rol in de handel in harddrugs voort, maar gaat over tot geweld als hij daarbij in de problemen dreigt te komen. Ook geweld tegen politie schuwt hij daarbij niet. De indruk die hij ter zitting leek te willen wekken dat hij altijd respectvol omgaat met de politie wordt niet alleen door het onderhavige feit, maar ook door de veroordeling van 4 november 2021, waarbij hij voor belediging van een politieambtenaar werd veroordeeld, gelogenstraft. Ook het gevaar dat hij voor anderen op de weg veroorzaakt hangt met dit alles samen.
Hij is nadrukkelijk geen first offender meer, maar ook de hulpverlening die hem naar aanleiding van een eerdere veroordeling werd geboden, heeft deze feiten niet kunnen voorkomen en lijkt slechts gedeeltelijk en naar eigen inzicht van verdachte te worden gebruikt, zo blijkt bijvoorbeeld wat de reclassering schrijft over de pogingen zijn gedaan passende huisvesting voor verdachte te vinden.
Gelet op de ernst van dit samenstel van feiten, een zorgwekkende relatief korte tijd tussen dit feit en de vorige veroordeling en een dreigende onverbeterlijkheid, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Dat is een grotere voorwaardelijke straf dan de vorige. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om de verdachte de cognitieve vaardigheden te leren die hem daarbij kunnen helpen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Ontzegging van de rijbevoegdheid
De verdachte vormt naar het oordeel van de rechtbank een gevaar op de weg. De verdachte wilde immers, met alle gevolgen van dien, vluchten voor de politie en heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht.
Hoewel de officier van justitie het niet heeft gevorderd, acht de rechtbank het ambtshalve van groot belang dat het gevaarlijke en onverantwoordelijke van dit handelen wordt benadrukt. Daarom acht de rechtbank het passend en geboden dat de verdachte gedurende een periode niet mag deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer. De rechtbank zal de verdachte dan ten aanzien van dagvaarding II, feit 3 dan ook een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van een aanzienlijke duur

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 609,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 437,30, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht de vordering van [slachtoffer] primair af te wijzen, subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren en meer subsidiair te matigen. De raadsman heeft verder verzocht de vordering van [benadeelde] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,- . De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 april 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
De vordering van benadeelde partij [benadeelde]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde geldbedrag gedeeltelijk, te weten een bedrag van € 50,-, zal worden verbeurdverklaard en dat het overige geldbedrag, te weten een bedrag van € 20,-, zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp gedeeltelijk, te weten € 50,- euro, verbeurdverklaren. Dit geldbedrag is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en dit voorwerp geheel door middel van het bij dagvaarding II (09/104697-23) onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de gedeeltelijke teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten € 20,-.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 juni 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 10/306655-20 door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 4 november 2021 voorwaardelijke opgelegde straf van 60 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen, zodat de verdachte zijn leven zo spoedig mogelijk kan oppakken.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 7 juni 2023 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam d.d. 4 november 2021, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II (parketnummer 09/104697-23) onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I (parketnummer 09/081016-23) onder 1 en bij dagvaarding II (parketnummer 09/104697-23) de onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/081016-23) onder 1 tenlastegelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/104697-23) tenlastegelegde:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3, primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
drie (3) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij zijn gedurende de proeftijd meldt bij toezichthouder mevrouw S. Koolmoes van Reclassering Nederland aan de Bezuidenhoutseweg 179 te ’s-Gravenhage en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa+ of een andere, door de reclassering te bepalen, gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek en urineonderzoek;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk en/of een opleiding;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij hij de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt verdachte ter zake van dagvaarding II, feit 3 primair voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
ZES (6) MAANDEN;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam d.d. 4 november 2021, gewezen onder parketnummer 10/306655-20, te weten jeugddetentie voor de duur van 60 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer]deels toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart gedeeltelijk verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerpen, te weten: € 50,-;
gelast de gedeeltelijke teruggave aan de veroordeelde van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerpen, te weten: € 20,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2023.