ECLI:NL:RBDHA:2023:1145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
NL21.14401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van het EU-verblijfsrecht van een Unieburger en vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een Italiaanse Unieburger, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had in 2019 een gevangenisstraf van vijf jaar gekregen wegens doodslag en was ongewenst verklaard. De Staatssecretaris beëindigde haar EU-verblijfsrecht en verklaarde haar bezwaar niet-ontvankelijk. Na intrekking van dit besluit werd het bezwaar gegrond verklaard, maar de kosten voor het voorlichtingsrapport werden niet vergoed. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, oordelend dat de afwijzing van de proceskostenvergoeding onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de herroeping van het primaire besluit onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op een gewijzigd inzicht zonder dat er nieuwe feiten waren. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, inclusief de kosten van het voorlichtingsrapport, en heeft het bestreden besluit vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14401

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. S. van der Steen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2019 (primaire besluit) heeft verweerder het EU-verblijfsrecht van eiseres beëindigd en bepaald dat zij Nederland meteen moet verlaten. Ook is eiseres ongewenst verklaard.
Bij besluit van 8 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Op 13 januari 2020 heeft verweerder dit besluit ingetrokken.
Bij besluit van 16 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die zij in bezwaar heeft gemaakt afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die via een Teams-verbinding bij de behandeling van de zaak aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft de Italiaanse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Zij heeft zich op 17 februari 2014 in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres is op 30 januari 2019 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens doodslag. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.
2.1.
Op 16 mei 2019 heeft de politie eenheid Den Haag aan verweerder voorgesteld om het verblijfsrecht van eiseres te beëindigen en haar ongewenst te verklaren. Eiseres heeft in reactie op dit voorstel haar zienswijze kenbaar gemaakt en een voorlichtingsrapport op laten maken door een forensisch maatschappelijk werker.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verblijfsrecht van eiseres beëindigd en bepaald dat eiseres Nederland meteen moet verlaten. Ook is eiseres ongewenst verklaard. Volgens verweerder gaat van het gedrag van eiseres een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uit (het Unierechtelijk openbare ordecriterium). Verweerder heeft aangegeven de kosten van het op verzoek van eiseres opgestelde voorlichtingsrapport niet te vergoeden.
2.3.
Bij besluit van 16 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij op basis van de in de bezwaarfase overgelegde gegevens en bescheiden en de verklaringen van eiseres tijdens de hoorzitting, alles overziende en in onderlinge samenhang beziend, concludeert dat aan haar een nieuwe kans toekomt. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij weliswaar de beschikking in eerste aanleg herroept, maar dat deze niet onrechtmatig was. Eerst op basis van de in bezwaar ingebrachte gronden is verweerder tot een positief besluit gekomen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding aan haar heeft toegekend, nu het primaire besluit is herroepen op basis van de in bezwaar ingebrachte gronden.
3.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid.
3.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat er geen aanleiding bestaat tot vergoeding van de proceskosten van eiseres in bezwaar, omdat – kortgezegd – het primaire besluit is herroepen naar aanleiding van wat eiseres in bezwaar heeft overgelegd en verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de toelichting van verweerder dat de herroeping is gebaseerd op een gewijzigd inzicht bij verweerder. Verweerder heeft immers toegelicht dat hij alles overziende en in onderlinge samenhang beziend, concludeert dat aan eiseres een nieuwe kans toekomt. Verweerder heeft niet overwogen en ook is niet gebleken dat dit veranderde inzicht is gebaseerd op veranderde feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank berust het gewijzigde inzicht bij verweerder daarom op een aanvankelijk onjuiste of andere waardering van de feiten en omstandigheden zoals deze zich ten tijde van het primaire besluit voordeden. Dat maakt het primaire besluit onrechtmatig. Die onrechtmatigheid is aan verweerder te wijten. De toelichting van verweerder ter zitting dat is meegewogen dat eiseres haar best heeft gedaan in detentie, dat zij psychische problemen heeft overwonnen en dat de relatie met haar zoon van nu tien jaar oud, de verklaringen tijdens de hoorzitting en de verklaringen van Humanitas en de GGZ-psycholoog zijn betrokken, maakt dat niet anders. Verweerder heeft hiermee immers niet toegelicht dat sprake is van veranderde feiten en omstandigheden.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van bezwaar ten onrechte afgewezen. De beroepsgrond slaagt.
4. Eiseres meent dat verweerder de kosten die zij heeft gemaakt voor de door haar ingeschakelde deskundige had moeten vergoeden. Deze kosten bedragen in totaal € 955,90.
4.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het voorlichtingsrapport van forensisch maatschappelijk werker [naam persoon] ( [naam persoon] ) blijkt dat de opdracht hiervoor is verstrekt op 18 juli 2019. Op dat moment was al door de vreemdelingenpolitie voorgesteld om het verblijfsrecht van eiseres te beëindigen en haar ongewenst te verklaren. Een relevante rechtsvraag in dat kader was of het persoonlijke gedrag van eiseres een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Ook was een relevante rechtsvraag of sprake was van aspecten in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en of een beslissing conform het voorstel van de vreemdelingenpolitie een schending van artikel 8 van het EVRM zou betekenen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres er onder deze omstandigheden van uitgaan dat [naam persoon] – gelet op zijn deskundigheid als forensisch maatschappelijk werker – door met haar en mensen om haar heen te spreken een bijdrage zou kunnen leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door verweerder van deze rechtsvragen. Dat de reclassering volgens verweerder bij uitstek deskundig is op dit vlak, maakt niet dat eiseres [naam persoon] niet kon inschakelen, nog daargelaten dat eiseres de reclassering niet zelfstandig kan inschakelen voor door haar te voeren gerechtelijke procedures. Dat het voorlichtingsrapport niet is opgesteld op verzoek van verweerder en dat verweerder voor het opstellen hiervan geen voorafgaande toestemming heeft verleend, maakt dat niet anders. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres [naam persoon] heeft kunnen inschakelen. Verweerder heeft het tarief en het aantal uren dat [naam persoon] voor het voorlichtingsrapport in rekening heeft gebracht niet betwist en deze komen de rechtbank ook niet onredelijk voor. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. De beroepsgrond slaagt.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder met het bestreden besluit ten onrechte geen vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten aan eiseres heeft toegekend en ten onrechte de kosten voor het voorlichtingsrapport niet heeft vergoed. Het beroep is dus in zoverre gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1) vermeerderd met de kosten van het voorlichtings rapport van € 955,90. De proceskosten bedragen in totaal dus € 3.823,90.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen proceskostenvergoeding aan eiseres is toegekend voor de door haar in bezwaar gemaakte kosten en voor zover de kosten van het voorlichtingsrapport daarin niet zijn vergoed;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.823,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. van Zelst-de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.