ECLI:NL:RBDHA:2023:11433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terechtheid en hoogte van naheffingsaanslag Bpm voor Ferrari 812 Superfast

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) van € 6.933 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd na een bezwaar van eiseres. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 24 mei 2021 een bedrag van € 49.559 aan Bpm heeft voldaan voor de registratie van een Ferrari 812 Superfast HELE coupé. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op basis van een taxatierapport en een controle door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de hoogte van de handelsinkoopwaarde bij de inspecteur ligt, en dat deze de door hem gehanteerde waarde aannemelijk heeft gemaakt.

Eiseres heeft betoogd dat artikel 110 van het VWEU zich verzet tegen een hogere Bpm dan de herrekende bruto Bpm van vergelijkbare voertuigen. De rechtbank concludeert echter dat er geen sprake is van een hogere belasting voor motorvoertuigen van andere EU-landen dan voor nationale motorvoertuigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.933.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen.
Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 1] , mr [naam 2] en
[naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op aangifte van 24 mei 2021 een bedrag van € 49.559 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Ferrari 812 Superfast HELE coupé (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 7 april 2020.
2. In de aangifte Bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [bedrijfsnaam] B.V. Daarin is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 242.602. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 3.802 in verband met schade aan de auto in mindering gebracht. Hierdoor is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 236.374.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 6.933 aan Bpm nageheven. Daarbij heeft verweerder de auto laten controleren door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). DRZ heeft op 1 juni 2021 een rapport uitgebracht. DRZ heeft vastgesteld dat de auto een historische nieuwprijs van € 435.723 heeft, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 333.947 en heeft een bedrag van € 946 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 681 (72%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 333.266. Verweerder heft geconstateerd dat deze gegevens leiden tot een afschrijvingspercentage van 23,52, zodat berekening van de resterende BPM op basis van de forfaitaire tabel (35,22%) gunstiger is voor eiseres.

Geschil4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil- of eiseres de inkoopwaarde van de auto aannemelijk heeft gemaakt en- of de verschuldigde Bpm kan worden bepaald aan de hand van de herrekende Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode).

Beoordeling van het geschil
Handelsinkoopwaarde
5. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op verweerder rust. Verweerder heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, aangezien de auto niet voorkomt in een koerslijst, bepaald aan de hand van het gemiddelde van een drietal vraagprijzen van voertuigen uit verkoopadvertenties van hetzelfde type, dezelfde uitvoering en hetzelfde bouwjaar als de auto. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door hem gehanteerde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aannemelijk gemaakt.
6. De door eiseres verdedigde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is blijkens het taxatierapport van eiseres gebaseerd op koerslijstwaarden van andere (typen) voertuigen. Nu onderhavige auto niet in een koerslijst voorkomt en door eiseres ook geen inkoopfactuur van de auto is overgelegd, heeft verweerder terecht gesteld dat het taxatierapport van eiseres niet kan dienen ter onderbouwing van de door haar voorgestane handelsinkoopwaarde. Eiseres heeft de door haar bepleite handelsinkoopwaarde dan ook niet aannemelijk gemaakt.
Herleidingsmethode
7. Eiseres heeft aangevoerd dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm dient daarom te worden herleid uit de herrekende bruto Bpm van de eerder ingevoerde vergelijkbare voertuigen.
8. Artikel 110 van het VWEU heeft tot doel het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, van het VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat bij die toetsing niet alleen moet worden gelet op het tarief maar ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten ervan.
Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto in het kentekenregister. De belasting wordt eenmaal geheven. Het verschuldigde bedrag wordt steeds vastgesteld op basis van het aan de hand van de tabel van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) berekende bedrag, afhankelijk van de CO2-uitstoot van het motorvoertuig (het tarief). Voor nieuwe motorvoertuigen moet het ten tijde van de datum eerste toelating geldende tarief volledig worden voldaan. Voor gebruikte motorvoertuigen mag worden uitgegaan van het laagste tarief in de periode tussen de datum eerste toelating en de tenaamstelling, welk bedrag mag worden verminderd met hetzelfde percentage als het afschrijvingspercentage van het gebruikte voertuig.
Voor gebruikte motorvoertuigen die nationale producten zijn is ooit Bpm afgedragen, berekend op basis van het volgens artikel 9 van de Wet BPM berekende tarief, hetzelfde tarief dat de grondslag vormt voor de berekening van de verschuldigde Bpm bij tenaamstelling van uit andere landen van de EU ingevoerde motorvoertuigen. Van een in strijd met artikel 110 van het VWEU geheven hogere belasting voor motorvoertuigen van de andere EU-landen dan de belasting voor nationale motorvoertuigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Nadat de tenaamstelling en de Bpm-afdracht heeft plaatsgevonden, wordt in het kentekenregister voor het betreffende motorvoertuig een herrekende Bpm opgenomen. Voor de heffing van Bpm zelf heeft deze herrekende Bpm geen betekenis. De herrekende Bpm wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven.
De herrekende bruto-Bpm van de door eiseres aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire dan wel fictieve bepaling van wat de bruto-Bpm zou zijn, zodanig dat men - uitgaande van die herrekende bruto-Bpm - bij toepassing van de tabel op de daadwerkelijk verschuldigde netto-Bpm van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto-Bpm is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde Bpm. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiseres wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde Bpm te bepalen van de auto die zij zelf invoert. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de Bpm.
Conclusie
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).