ECLI:NL:RBDHA:2023:11432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en de onafhankelijkheid van de taxateur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) die aan eiseres is opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg aanvankelijk € 14.142, maar werd bij uitspraak op bezwaar op 17 mei 2022 verminderd tot € 4.832. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 15 mei 2023 heeft eiseres haar gemachtigde laten verschijnen, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de taxatie van de auto, een Ferrari 812 Superfast HELE, en de berekening van de Bpm. Eiseres betwistte de onafhankelijkheid en deskundigheid van de taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) en stelde dat de Bpm-heffing in strijd is met artikel 110 van het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank oordeelde dat de taxateur van DRZ als partijdeskundige kan worden beschouwd en dat er geen reden is om aan zijn deskundigheid te twijfelen. Eiseres heeft haar standpunten onvoldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank concludeerde dat de overgang naar de WLTP/NEDC2-methode niet in strijd is met het VWEU en dat eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan eerdere wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 14.142 (de naheffingsaanslag). Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2022 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 4.832. De beschikking belastingrente is daarbij verminderd tot nihil.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen.
Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 1], mr [naam 2] en
[naam 3] Bohms.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op aangifte van 10 juni 2020 een bedrag van € 58.365 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Ferrari 812 Superfast HELE (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 16 januari 2020.
2. In de aangifte Bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [bedrijfsnaam] B.V. Daarin is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 332.480. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 889 in verband met schade aan de auto in mindering gebracht. Hierdoor is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 331.591.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 14.142 aan Bpm nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van
19 juni 2020. Bij de vaststelling van de verschuldigde Bpm is verweerder uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 484.435, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 389.873 en is de door de taxateur van eiseres vastgestelde schade van € 889 eveneens door verweerder vastgesteld. De handelsinkoopwaarde van de auto is door verweerder bepaald op een bedrag van € 388.984.

Geschil4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil

  • of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is;
  • of de Bpm-heffing op basis van de CO2-uitstoot conform het NEDC2-resultaat in strijd is met artikel 110 van het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU);
  • of door de restantvoorraadregeling een situatie ontstaat die in strijd is met artikel 110 van het VWEU;
  • of sprake is van schending van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
Tardief standpunt netto catalogusprijs
5. Eiseres heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat verweerder de netto catalogusprijs van de auto te laag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dient dat standpunt als tardief buiten beschouwing te worden gelaten omdat door de inname daarvan eerst ter zitting verweerder in zijn verdediging geschaad wordt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in reactie op dit standpunt heeft verklaard dat hij geen tijd heeft gehad om een reactie hierop voor te bereiden. De werkwijze is immers zo vormgegeven dat DRZ de netto catalogusprijs vaststelt. Verweerder kon daardoor op zitting niet adequaat reageren op het standpunt van eiseres.
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres bepleit dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
7. Het staat verweerder vrij om een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar standpunt dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
CO2-uitstoot
8. Eiseres heeft aangevoerd dat de overgang naar de zogenoemde WLTP/NEDC2-methode leidt tot een hogere CO2-uitstootwaarde. Het zwaarder belasten van later ingevoerde auto’s op basis van de NEDC2-uitstoot, terwijl gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van de NEDC1-methode leidt tot strijd met artikel 110 VWEU, aldus eiseres.
9. Wanneer de CO2-uitstoot van het te registreren motorvoertuig vaststaat, kan deze niet meer als variabele worden aangevoerd om eerder in Nederland geregistreerde motorvoertuigen met een lagere CO2-uitstoot als soortgelijk te beschouwen in de zin van artikel 110 van het VWEU. [1] Eiseres heeft haar standpunt dat sprake is gelijksoortige voertuigen met een lagere CO2-uitstoot, die enkel veroorzaakt wordt door een andere meetmethode, niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld referentievoertuigen. Eiseres, die de bewijslast heeft, maakt dan ook niet aannemelijk dat er soortgelijke voertuigen met een lagere CO2-uitstoot op basis van de NEDC1-methode op de Nederlandse markt zijn. Van strijd met artikel 110 VWEU is geen sprake.
Restantvoorraadregeling
10. Op grond van de restantvoorraadregeling mocht voor auto’s die zijn gefabriceerd vóór 1 juni 2018 en die op dat moment bij de importeur op voorraad stonden en al waren voorzien van een CO2-uitstoot op basis van de NEDC-methode, tot 1 september 2019 aangifte Bpm worden gedaan op basis van die reeds vastgestelde CO2-uitstoot. Voor bestaande modellen die na 1 juni 2018 werden geregistreerd, moest vanaf dat moment worden uitgegaan van de CO2-uitstoot volgens de WLTP-methode dan wel de terugrekening daarvan naar een NEDC-uitstoot. De auto kan naar het oordeel van de rechtbank alleen worden vergeleken met voertuigen die onder de restantvoorraadregeling vallen wanneer de auto zelf ook onder die regeling viel. Gesteld noch gebleken is dat de productiedatum van de auto voor 1 juni 2018 ligt. De auto betreft een nieuw model. Het is dan ook niet aannemelijk dat er gelijksoortige voertuigen op de Nederlandse markt waren die onder de restantvoorraadregeling vielen. Van strijd met artikel 110 VWEU is dan geen sprake.
Vertrouwensbeginsel
11. De uitlatingen van de Staatssecretaris waarop eiseres zich beroept, heeft de Staatssecretaris gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet als uitvoerder van de - uiteindelijk tot stand gekomen – belastingwet. Zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007 [2] kan eiseres aan die uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
Rechtszekerheidsbeginsel
12. Wat het rechtszekerheidsbeginsel betreft, wijst de rechtbank erop dat de overgang naar WLTP ruim voor de invoering daarvan is gecommuniceerd. Waarom eiseres niettemin gerechtvaardigd mocht verwachten dat door haar in de toekomst in te voeren auto’s niet zwaarder zouden worden belast dan eerder ingevoerde auto’s, valt niet in te zien. Aan oude wetgeving kan eiseres niet het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat altijd dezelfde regeling van toepassing zal zijn, gegeven de voortdurend aanwezige mogelijkheid van toekomstige wetswijzigingen. Ten tijde van de invoer van de auto door eiseres was de gewijzigde wetgeving bovendien al geruime tijd van kracht. Zij had dus eenvoudig op voorhand kunnen vaststellen wat de hoogte van de verschuldigde Bpm was en daar haar maximale koopprijs desgewenst op kunnen aanpassen.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561