ECLI:NL:RBDHA:2023:11423
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsrecht en uitzetting
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die in het bezit is van een V-nummer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn verblijfsrecht beëindigde en hem ongewenst verklaarde. Dit besluit werd op 30 augustus 2022 genomen en op 6 september 2022 aan de verzoeker uitgereikt. De verzoeker heeft op 19 september 2022 bezwaar gemaakt en vroeg op 4 mei 2023 om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat op zijn bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juli 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen spoedeisend belang is, omdat er momenteel geen datum voor uitzetting is gepland. De verzoeker had aangevoerd dat zijn procedure in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) op 7 augustus 2023 zou worden behandeld door het Gerechtshof, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen.
Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.