ECLI:NL:RBDHA:2023:11423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.13852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsrecht en uitzetting

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die in het bezit is van een V-nummer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn verblijfsrecht beëindigde en hem ongewenst verklaarde. Dit besluit werd op 30 augustus 2022 genomen en op 6 september 2022 aan de verzoeker uitgereikt. De verzoeker heeft op 19 september 2022 bezwaar gemaakt en vroeg op 4 mei 2023 om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat op zijn bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juli 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen spoedeisend belang is, omdat er momenteel geen datum voor uitzetting is gepland. De verzoeker had aangevoerd dat zijn procedure in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) op 7 augustus 2023 zou worden behandeld door het Gerechtshof, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13852

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossing).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 30 augustus 2022 waarbij de staatssecretaris het verblijfsrecht van verzoeker heeft beëindigd, en heeft bepaald dat verzoeker Nederland meteen moet verlaten. Ook heeft de staatsecretaris verzoeker ongewenst verklaard. Dit besluit is op 6 september 2022 uitgereikt.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen op 19 september 2022 bezwaar gemaakt. Hij heeft op 6 december 2022 de gronden van het bezwaarschrift ingediend. Ook heeft hij op 4 mei 2023 de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit wordt geschorst. Op 22 mei 2023 heeft hij de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft gevraagd te bepalen dat hij niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist. Bij brief van 13 juli 2023 heeft verzoeker gevraagd om een spoedige behandeling van het verzoek.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Verzoeker voert in voornoemde brief van 13 juli 2023 aan dat hij een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat zijn procedure in het kader Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) op 7 augustus 2023 op zitting bij het Gerechtshof wordt behandeld. Verzoeker dient hiervoor duidelijkheid te krijgen omtrent zijn vreemdelingenrechtelijke positie hier in Nederland. In het kader van het door hem in die procedure ingediende bezwaar dient de vraag te worden beantwoord of hij op grond van de WETS aan Polen kan worden overgedragen. Het bezwaar zal op 7 augustus 2023 worden behandeld. Een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in onderhavige procedure kan volgens verzoeker gevolgen hebben voor die procedure.
2.3.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Vast staat dat thans geen datum voor uitzetting gepland is en ter zitting is door verweerder aangegeven dat deze van zins is om verzoeker in het kader van de bezwaarprocedure die is ingesteld tegen onderhavig besluit, te horen. Een (spoedeisend) belang kan daar derhalve niet aan worden ontleend. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een spoedeisend belang evenmin kan worden ontleend aan het feit dat het Gerechtshof op 7 augustus 2023 verzoekers bezwaarschrift in het kader van de WETS procedure op zitting behandelt. Verzoeker niet heeft onderbouwd waarom en op welke wijze een oordeel van de voorzieningenrechter in onderhavige procedure van invloed is op de WETS procedure. In het geval de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening thans zou toewijzen, heeft dit enkel tot gevolg dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (tijdelijk) worden geschorst. De voorzieningenrechter kan alleen op grond van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit of in het kader van een belangenafweging bepalen dat verzoeker de behandeling van het bezwaar tegen het bestreden besluit in Nederland mag afwachten. Uit de stukken kan zonder nadere toelichting - die evenwel ontbreekt - niet worden afgeleid dat het Gerechtshof niet zou kunnen instemmen met het verzoek om tenuitvoerlegging van de detentie in Polen indien verzoeker niet ongewenst zou worden verklaard en tijdelijk rechtmatig verblijf zou krijgen (door toewijzing van de gevraagde voorziening). Verzoeker kan derhalve ook hieraan geen spoedeisend belang ontlenen. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.