In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland verblijft, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Verzoeker had eerder te horen gekregen dat hij op 2 augustus 2023 zou worden uitgezet naar Nigeria, wat hij betwistte vanwege zijn medische situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de Staat bij de voorgenomen uitzetting. De rechter baseerde zijn beslissing op het advies van het Bureau Medische Advisering, waaruit bleek dat de medische zorg in Nigeria voor verzoeker ontoegankelijk zou zijn en dat zijn gezondheid in gevaar zou komen bij uitzetting. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat verzoeker de behandeling van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag in Nederland mag afwachten. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker en het griffierecht.