ECLI:NL:RBDHA:2023:11393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling na strafrechtelijke aanhouding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks enkele geconstateerde gebreken in de procedure. Eiser betoogde dat zijn aanhouding onterecht was, omdat deze verkapt vreemdelingrechtelijk zou zijn geweest. De rechtbank oordeelt echter dat de aanhouding op basis van strafrechtelijke bevoegdheden is gebeurd en dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om de strafrechtelijke aanhouding te toetsen. Eiser voerde ook aan dat hij niet op rechtmatige wijze is opgehouden, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de juiste procedures heeft gevolgd, hoewel er een gebrek is in de duur van de ophouding. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een (verkapt) vreemdelingrechtelijke aanhouding?
4. Eiser voert aan dat het onduidelijk is op basis van welke bevoegdheid hij is aangehouden. In het proces-verbaal staat namelijk dat de verbalisanten contact hebben opgenomen met de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en daarna is hij aangehouden op grond van de Wet op de identificatieplicht. Vervolgens zijn strafrechtelijke bevoegdheden aangewend. Gelet op deze gang van zaken is er sprake van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding.
4.1.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2023 blijkt het volgende. Twee verbalisanten zijn, na melding van een woningoverval waarbij de verdachten in de wijk waren weggelopen, overgegaan tot een doelgerichte surveillance in die wijk. Tijdens deze surveillance zagen zij een persoon fietsen zonder licht. Hij is staande gehouden om zijn identiteit vast te stellen in verband met de melding. Deze persoon gaf aan dat hij geen identiteitsdocumenten bij zich had. De door deze persoon opgegeven naam en geboortedatum hebben de verbalisanten vervolgens nagetrokken. In het systeem zagen zij dat deze persoon een inreisverbod had en als ongewenst vreemdeling en als verwijderbaar stond gemeld. Zij hebben vervolgens contact opgenomen met de AVIM. Op advies van de AVIM is eiser aangehouden op grond van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals uit 4.1 blijkt is eiser aangehouden op grond van artikel 447E van het Sr. De staandehouding heeft plaatsgevonden tijdens de surveillance naar aanleiding van een melding van een woningoverval. Dit past binnen de uitoefening van de algemene politietaken. Omdat eiser zich niet kon identificeren, is hij daarna als verdachte van een strafbaar feit, aangehouden. Omdat de aanhouding op basis van een strafrechtelijke bevoegdheid is gebeurd, treedt de bewaringsrechter niet in een beoordeling van het strafrechtelijke voortraject. [1] De bewaringsrechter is namelijk niet bevoegd te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Dat er contact is geweest met de AVIM, doet daar niet aan af omdat hij strafrechtelijk is aangehouden.
Heeft de staatssecretaris eiser moeten meedelen dat hij aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie zou worden opgehouden?
5. Eiser voert aan dat er een gebrek kleeft aan de ophouding, aangezien uit het dossier niet blijkt dat het formulier M122 is uitgereikt. Ook nadat door eiser is gevraagd om de processtukken te overleggen, kon het formulier M122 niet worden overlegd. Het moet er volgens eiser daarom voor worden gehouden dat uitreiking niet heeft plaatsgevonden.
5.1.
Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat, als het voornemen bestaat om de vreemdeling in bewaring te stellen aansluitend aan strafrechtelijke detentie, tijdens de detentie mededeling wordt gedaan aan de vreemdeling van de overbrenging voor verhoor na afloop van de detentie. Op de plaats bestemd voor verhoor wordt de vreemdeling vervolgens verder geïnformeerd over de te volgen procedure. Deze mededeling wordt gedaan door middel van een formulier M122. Hiervan moet verder proces-verbaal worden opgemaakt. Dit proces-verbaal is het model M105-A.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris, voor het sluiten van het onderzoek, het forumlier M122 heeft toegevoegd aan het digitale dossier. Daarnaast staat in het model M105 en het ‘formulier bijzonderheden zaak’ van 7 juli 2023 dat het formulier M122 is uitgereikt. Anders dan eiser betoogt, is het formulier M122 uitgereikt aan eiser.
Heeft de staatssecretaris eiser op rechtmatige wijze opgehouden?
6. Eiser voert aan dat zijn ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 langer heeft geduurd dan de maximale toegestane zes uren. Daarom is de inbewaringstelling onrechtmatig. In het formulier M122 staat geen tijdstip van uitreiking vermeld, daarom is het onduidelijk wanneer de strafrechtelijke heenzending heeft plaatsgevonden en de vreemdelingrechtelijke ophouding is gestart. Nu niet kan worden vastgesteld wanneer strafrechtelijk is beëindigd kan, gelet op paragraaf A2/2.4 van de Vc 2000, niet worden vastgesteld dat er sprake is van een direct daarop of gelijk volgende ophouding. Dat maakt de ophouding, volgens eiser, onrechtmatig.
6.1.
Uit paragraaf van de A2/2.4 van de Vc 2000 volgt dat er geen vreemdelingrechtelijke staandehouding nodig is en er gelijk kan worden overgegaan tot ophouding, mits het tijdstip van ophouding gelijk is aan, of direct aansluit op, het tijdstip van einde detentie of strafrechtelijke heenzending.
6.2.
Uit het formulier ‘bijzonderheden zaak’ van 7 juli 2023 blijkt dat het formulier M122 is uitgereikt om 13:38 uur en de maatregel van bewaring is opgelegd om 21:00 uur. Volgens eiser heeft de ophouding 7 uren en 22 minuten geduurd. Dit is langer dan maximaal, zonder verlenging, is toegestaan. Een langdurige ophouding was ook onnodig aangezien de identiteit van eiser al vast stond. Uit vaste rechtspraak volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. [2]
6.2.1.
Uit het proces-verbaal ophouding en onderzoek (M105) blijkt dat eiser is opgehouden en overgenomen om 15:00 uur. Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt echter ook dat hij zich bij overname na strafrechtelijke heenzending al op een plaats bestemd voor verhoor bevond – het moment waarop de ophouding aanvangt. Anders dan eiser betoogt, valt hieruit af te leiden dat ophouding gelijk is aan het beëindigen van de strafrechtelijke heenzending. De ophouding vond vóór 15:00 uur plaats. Dit maakt dat de ophouding, gelet op het feit dat de maatregel is opgelegd om 21:00 uur, te lang heeft geduurd. In zoverre kleeft er een gebrek aan de ophouding.
6.2.2.
Een gebrek dat kleeft aan een maatregel van bewaring over hoe een vreemdeling in de macht van de staatssecretaris is gebracht, maakt de inbewaringstelling alleen onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [3] In dit geval weegt de ernst van het gebrek niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend en valt de belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris. Daarin weegt zwaar dat de staatssecretaris de onbetwiste zware gronden 3b, 3c, 3h en 3i en de onbetwiste lichte gronden 4a en 4c terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Op basis van deze gronden bestaat het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Daarnaast is niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan Nederland worden aangemerkt als “eigen land”?
7. Eiser voert aan dat hij niet verwijderd kan worden uit Nederland omdat, op grond van artikel 12, vierde lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) Nederland kan worden aangemerkt als zijn “eigen land”. Voor het begrip “eigen land” verwijst eiser naar een oordeel van het UN Human Rights Committee (HRC). [4] De volgende omstandigheden spelen volgens eiser een rol. Eiser is op zijn dertiende jaar naar Nederland gekomen en is inmiddels bijna achtenveertig jaar oud. Hij heeft in Nederland op school gezeten en heeft Marokko in de afgelopen 34 jaar slechts tweemaal bezocht. Verder verklaart hij dat hij de Arabische (Marokkaanse) taal niet machtig is.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij stelt de rechtbank vast dat deze beroepsgrond zich niet leent voor een beoordeling in de maatregel van bewaring, maar past binnen een procedure over de verblijfsvergunning van eiser. Ten overvloede staat in artikel 12, vierde lid, van het IVBPR dat niemand willekeurig het recht mag worden ontnomen naar zijn eigen land terug te keren. Daar is hier geen sprake van. De situatie in het oordeel waarnaar eiser verwijst, is niet vergelijkbaar is met de situatie van eiser. Het ging daar namelijk om een persoon van Somalische afkomst, geboren in Saoedi-Arabië, waarvan de nationaliteit niet vast stond, die vanaf zijn vierde levensjaar in Canada leefde en zijn gehele educatie in Canada heeft genoten. Die persoon had nooit in Somalië heeft gewoond. Deze omstandigheden wijken sterk af van de onder 7 genoemde omstandigheden van eiser. Eiser is namelijk geboren in Marokko en heeft tot zijn vertrek daar op school gezeten. Ook staat de Marokkaanse nationaliteit van eiser vast.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9.1.
Omdat de rechtbank onder 6.3 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRVS 31 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:435 & Rechtbank Gelderland 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4514.
2.Zie ABRvS 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
3.ABRvS 20 juli 2001, ECLI:NL:RVS.2001:AE4976.
4.HRC 1 september 20211, Jama Warsame v. Canada, CCPR/C/102/D/1959/2010.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.