ECLI:NL:RBDHA:2023:11303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die op 9 december 2022 niet in behandeling werd genomen. Eiser heeft op 10 maart 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat zijn situatie, onder andere door de aardbeving in de grensregio Turkije-Syrië, aanleiding geeft om de aanvraag in Nederland te behandelen.

De rechtbank heeft de zaak op 26 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is en de staatssecretaris mag uitgaan van de naleving van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie zo bijzonder is dat van de overdracht aan Duitsland afgezien moet worden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12751

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr A.J. Alberda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.12752, op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op 24 juli 2022 is door eiser een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 december 2022 is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is op 18 januari 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft hoger beroep ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft nog geen uitspraak gedaan.
5. Eiser heeft op 10 maart 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling dient te worden genomen. Eiser wijst op de aardbeving in de grensregio Turkije – Syrië van 21 februari 2023. De woning van de familie van eiser is onbewoonbaar verklaard. Het gezin van eiser heeft geen onderdak. Volgens eiser dient Nederland de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken zodat het gezin door middel van de gezinsherenigingsprocedure naar Nederland kan komen.
6. De staatssecretaris heeft in het voornemen, wat deel uitmaakt van het bestreden besluit, aangegeven dat de door eiser genoemde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Duitsland heeft de overdracht van eiser geaccepteerd. Eiser kan via de Dienst terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn overdracht aan Duitsland spoedig in werking stellen en dan daar de situatie van zijn gezin in Syrië toelichten. Eiser kan in Duitsland de door hem overgelegde bouwkundige verklaring overleggen en een procedure gezinshereniging opstarten.
7. In het bestreden besluit gaat de staatssecretaris in op dat wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de staatssecretaris in Dublinzaken kennelijk anders oordeelt dan in zaken van nareis en gezinshereniging, heeft de staatssecretaris aangegeven dat die stelling niet wordt gevolgd, omdat in Dublinzaken altijd een ander Europees land verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Dit is bij zaken van nareis en gezinshereniging niet het geval. De staatssecretaris wijst op jurisprudentie waaruit volgt dat de Dublinverordening niet is bedoeld als middel om gezinshereniging te realiseren, maar om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
Artikel 6:19 van de Awb
8.1
De rechtbank zal eerst ingaan op het betoog van eiser ter zitting dat sprake is van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met als gevolg dat de rechtbank het beroep zou moeten doorsturen naar de AbRvS.
8.2
Als hoofdlijn geldt dat een besluit op een nieuwe aanvraag tot herziening, verlenging of vervanging van het bestreden besluit in de regel geen besluit is in de zin van art. 6:19 van de Awb. Het bestuursorgaan komt dan immers niet terug van een eerder genomen besluit, maar voldoet slechts aan de verplichting om op een nieuwe aanvraag een primair besluit te nemen op basis van een nieuwe besluitvorming. Onder omstandigheden kunnen uitzonderingen op deze regel gewenst zijn, in die zin dat een besluit op een nieuwe aanvraag toch wordt ‘meegenomen’ in een lopende procedure. Van belang is onder meer in hoeverre het nieuwe besluit feitelijk afwijkt van het oorspronkelijke besluit. Naar het oordeel van de rechtbank dient het nieuwe besluit niet te worden meegenomen in de procedure van het oude besluit, omdat de staatssecretaris, anders dan in de eerste procedure, in het bestreden besluit is ingegaan op de stelling van eiser dat zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling dient te worden genomen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In zoverre wijkt het bestreden besluit af van dat in de eerste procedure, en ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een nieuw besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. De rechtbank zal het beroep behandelen en niet doorsturen de naar de AbRvS.
Het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag
9.1
De rechtbank beoordeelt vervolgens het opnieuw niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
9.2
Eiser voert aan dat, hoewel het juist is dat er een verschil is tussen Dublinzaken en nareiszaken, het verschil niet van belang is. De reden waarom het in de rede ligt om de aanvraag in Nederland te behandelen is niet dat andere EU-landen de asielaanvraag niet behandelen, maar omdat de snelheid van de procedure van belang is, wil de eenheid van het gezin niet in gevaar komen. Eiser doet verder een beroep op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Ook wijst hij op pagina 3, derde alinea van het bestreden besluit waarin is aangegeven dat het in de rede ligt dat Nederland de behandeling van de asielaanvraag aan zich trekt.
9.3
De rechtbank volgt de stelling van eiser niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Dublinverordening niet bedoeld is als middel om gezinshereniging te realiseren, maar om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag [1] . In eisers geval is vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en Duitsland heeft met het claimakkoord deze verantwoordelijkheid ook geaccepteerd. Omdat de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen, ook ten aanzien van de mogelijkheid tot gezinshereniging, en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval niet zo zal zijn, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Het betoog van eiser dat de snelheid van belang is wil de eenheid van het gezin niet in gevaar komen treft geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser via de DT&V zijn overdracht aan Duitsland spoedig in werking kan stellen, dat hij daar de situatie van zijn gezin in Syrië kan toelichten en een procedure gezinshereniging kan opstarten.
9.4
Voor zover eiser een beroep doet op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat handhaving van het bestreden besluit verder gaat dan het daarmee beoogde doel of dat eiser daardoor onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Het betoog van eiser ter zitting dat, in het geval Nederland het asielverzoek van eiser in behandeling neemt, er snel een vergunning zal komen en dat dit het doel is van de van Dublinverordening volgt de rechtbank niet. Daartoe wijst de rechtbank op overweging (5) van de Dublinverordening waar is weergegeven dat snel moet kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is. Omdat de staatssecretaris bij besluit van 9 december 2022 al heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is, heeft de staatssecretaris niet in strijd met de doelstelling van de Dublinverordening gehandeld.
9.5
Het betoog van eiser dat de staatssecretaris op pagina 3 van het bestreden besluit heeft overwogen dat het in de rede ligt dat Nederland de behandeling aan zich trekt, slaagt evenmin. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze zin in het besluit een weergave is van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. De zin geeft niet het standpunt van de staatssecretaris weer. Het betoog van eiser rust op een onjuiste lezing van het besluit.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van 18 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2801