ECLI:NL:RBDHA:2023:11300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid van staatssecretaris bij uitzetting van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 12 april 2023. Eiser, die in het bezit is van een carte nationale, betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft de procedure behandeld op 18 juli 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring eerder had getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 9 juni 2023 rechtmatig was. De rechtbank beoordeelde of de maatregel sindsdien nog steeds rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend handelde, omdat er geen lp-aanvraag was opgestart bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris pas op 12 juli 2023 de carte nationale had ontvangen en dat er geen bewijs was dat de staatssecretaris eerder over dit document beschikte. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde en dat er geen gronden waren om de maatregel van bewaring te betwisten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink - Eertink, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Procesverloop

1. De staatssecretaris heeft op 12 april 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 28 april 2023. [1] Op het vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 16 juni 2023. [2]
2.2.
Uit de uitspraak van 16 juni 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het
moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt,
rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring
sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 9 juni 2023) rechtmatig is.
3. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser voert daartoe het volgende aan. Eiser is in het bezit van een kopie van de carte nationale. Uit de voortgangsrapportage blijkt nog steeds niet dat de staatssecretaris met deze kopie een lp-aanvraag heeft opgestart bij de Algerijnse autoriteiten. Dit was wel aan eiser toegezegd.
4. Wat eiser aanvoert, maakt niet dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat de carte national pas op 12 juli 2023 door eiser tijdens een vertrekgesprek aan de staatssecretaris is getoond. Tot dan toe was het document in de eerdere procedure slechts digitaal geüpload. De staatssecretaris heeft de kopie aangenomen en heeft het document laten vertalen. Een handeling die eiser overigens ook zelf en al eerder had kunnen verrichten. Niet is gebleken dat de staatssecretaris al eerder over deze kopie beschikte. Eiser heeft dat niet aangetoond. Dit betekent dat de staatssecretaris ook niet eerder dan dat moment de kopie bij de beoordeling kon betrekken. Op de zitting verklaarde de gemachtigde van de staatssecretaris dat er zojuist een mail bij haar is binnen gekomen waaruit blijkt dat is besloten dat de lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten zal worden opgestart op basis van de kopie van de carte nationaal. De door eiser genoemde toezegging van de staatssecretaris – nog daargelaten dat deze niet is onderbouwd – maakt niet dat geoordeeld moet worden dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris gaat er nog steeds vanuit dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. De lp-aanvraag bij de Marokkaanse loopt ook nog steeds en de staatssecretaris heeft voor het laatst op 29 juni 2023 gerappelleerd. Gelet op het voorgaande werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de verwijdering van eiser uit Nederland.
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink - Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder zaaknummer NL23.11253 (niet gepubliceerd).
2.Geregistreerd onder zaaknummer NL23.16383 (niet gepubliceerd).
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.