In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 11 mei 2021, waarin de waarde van zijn woning op € 177.000 is vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning in een ondergemiddelde onderhoudstoestand verkeert, dat de voorzieningen gedateerd zijn en dat de ligging ongunstig is door grote parkeerdrukte. De rechtbank heeft op 4 juli 2023 een zitting gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. Verweerder heeft een taxatieverslag en een taxatiematrix overgelegd, waaruit blijkt dat de waarde van de woning is bepaald door systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten in Den Haag. De rechtbank concludeert dat de door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar zijn met de woning van eiser en dat de waarde per vierkante meter van de woning lager is dan die van de vergelijkingsobjecten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. Eiser heeft recht op een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze vergoeding niet aan eiser toekomt, omdat het volgens de algemene voorwaarden van de gemachtigde aan hem toekomt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.