ECLI:NL:RBDHA:2023:1128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
23-634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgevingsvergunning voor dakkapel in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van een woning behandeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Delft op 24 juni 2022, en het bestreden besluit is op 23 november 2022 bevestigd. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woning, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij menen dat de dakkapel in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en niet voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld op 26 januari 2023, waarbij zowel eisers als de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeert dat de feitelijke situatie voldoende duidelijk is en dat de standpunten van eisers afdoende blijken uit de ingediende stukken. Hij oordeelt dat de dakkapel niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat het college terecht heeft besloten de omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de dakkapel voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, ondanks dat deze de maximale goothoogte overschrijdt. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn die aan de vergunningverlening in de weg staan.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de dakkapel blijft staan en dat eisers het griffierecht niet terugkrijgen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/634 en 23/133
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 januari 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college

(gemachtigde: M. van Drunen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] (vergunninghouder).
(gemachtigde: mr. V.C.T. Verkroost)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van eisers tegen de door het college aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats].
1.1
Het college heeft met het besluit van 24 juni 2022 de gevraagde vergunning verleend (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 23 november 2022 is het college bij dit besluit gebleven.
1.2
Het college heeft op het verzoekschrift en het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd. Eisers hebben nadere stukken ingediend.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], de gemachtigde van het college vergezeld van [A], vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Het bestreden besluit betreft het plaatsen van een dakkapel met een breedte van 5,85 meter op het voordakvlak van de woning van vergunninghouder.
2.1
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het college heeft de aanvraag voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo buiten behandeling gelaten, omdat daarvoor op grond van artikel 3, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning is vereist.
2.2
In het bestreden besluit heeft het college het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften gevolgd en het bezwaar van eisers niet gehonoreerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eisers tegen het bestreden besluit. Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de feitelijke situatie voldoende duidelijk is en dat de standpunten van eisers afdoende blijken uit de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting. De voorzieningenrechter ziet eraan voorbij dat eisers het griffierecht in de bodemprocedure nog niet hebben voldaan en kenbaar hebben gemaakt dat zij dit pas zullen voldoen nadat uitspraak is gedaan op hun verzoek om een voorlopige voorziening. Naast redenen van proceseconomie laat de voorzieningenrechter hierbij meewegen dat het, mede gelet op de verstoorde verhouding tussen eisers en vergunninghouder en de spanning en onzekerheid die deze procedure met zich brengt, van belang is dat dit geschil zo spoedig mogelijk definitief wordt beslecht.
4. De door eisers na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken laat de voorzieningenrechter buiten beschouwing, nu deze stukken niet tijdig zijn ingediend en geen aanleiding geven tot heropening van het onderzoek.
5. Eisers hebben bezwaar tegen de vergunde dakkapel in verband met de omvang, vormgeving en locatie hiervan. Volgens eisers levert de aanwezigheid van de dakkapel strijd op met een goede ruimtelijke ordening en wordt niet voldaan aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan voor vergunningverlening. Eisers stellen dat de dakkapel veel groter is dan dakkapellen op daken van identieke huizen in de straat. Anders dan andere dakkapellen in de omgeving, wordt de dakkapel bovendien niet geplaatst in lijn met de raampartij op de eerste verdieping. Het gelijkheidsbeginsel wordt daarmee volgens eisers geschonden. Daarnaast wijzen eisers erop dat op de gemeentelijke website zeven eisen zijn geformuleerd voor dakkapellen in het voordakvlak en dat aan een drie van deze eisen niet wordt voldaan: volgens eisers liggen de zijkanten van de dakkapel binnen 0,5 meter van de dakrand, bedraagt de breedte van de dakkapel meer dan 70% van de breedte van het dakvlak en hebben de kozijnen, panelen en betimmering van de dakkapel niet hetzelfde uiterlijk als de kozijnen, panelen en betimmering in de rest van het pand. Het college heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom het deze afwijkingen toestaat.
Verder stellen eisers dat zij door vergunninghouder ten onrechte nooit direct op de hoogte zijn gesteld van de bouwplannen. De voorgestelde dakkapel is volgens eisers in feite een derde woonlaag, die te ver doorloopt naar het midden van het gezamenlijke dak, waardoor de brandveiligheid in het geding komt.
Eisers stellen verder dat voor de plaatsing van de dakkapel werkzaamheden vanaf hun dak moeten worden verricht, waarvoor zij geen toestemming zullen verlenen. Door de positionering van de dakkapel wordt het voor hen bovendien onmogelijk om zelf een soortgelijke dakkapel te realiseren, aldus eisers.
Eisers stellen tot slot dat de realisatie van een soortgelijke dakkapel in het achterdakvlak van de woning van vergunninghouder, eerder tot overlast en schade aan hun woning heeft geleid. Zij vrezen dat dit zich zal herhalen bij plaatsing van de vergunde dakkapel aan de voorzijde.
6. Volgens verweerder en vergunninghouder is voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening die de Wabo en het bestemmingsplan stellen.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze procedure alleen gaat over een omgevingsvergunning voor de activiteit “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Eisers hebben niet bestreden dat geen omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, omdat voldaan wordt aan de eisen uit artikel 3, derde lid, van bijlage II bij het Bor. Eén van die eisen is dat de zijkanten van de dakkapel meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak liggen.
7.1
Voor zover eisers in het kader van onder meer hun stelling over de brandveiligheid alsnog hebben betoogd dat de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de rand van het dakvlak kleiner is dan 0,5 meter, volgt de voorzieningenrechter eisers hierin niet. Uit de bouwtekening die – zoals ter zitting door het college is bevestigd – deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, volgt immers dat die afstand groter is dan 0,5 meter. Dat een deel van de dakoverstek van de dakkapel binnen deze afstand van 0,5 meter tot de rand van het dakvlak ligt, doet hieraan niet af. Gelet op artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van Bijlage II bij het Bor, heeft het college deze dakoverstek van circa 14 cm terecht buiten beschouwing gelaten.
8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
8.1
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo – voor zover hier van belang – kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
8.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Zuidwest deelgebied 2 (Buitenhof/ Kerkpolder). Het perceel van vergunninghouder heeft hierin de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied”.
8.3
Ingevolge artikel 20, tweede lid, onder I, van de planregels gelden – voor zover hier van belang – voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak de volgende bepalingen:
a. de op de plankaart aangegeven maximale goothoogte van de hoofdgebouwen mag worden
overschreden door vergrotingen van het hoofdgebouw, dakterrasafscheidingen en
voorzieningen voor de betreding van een dakterras, mits zij binnen het denkbeeldige
kapprofiel passen, zoals dit in figuur 1 is gedefinieerd.
8.4
Op grond van artikel 20, derde lid, onder I, sub a, van de planregels is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, sub I, onder a, voor dakopbouwen en dakkapellen aan de voor- en achterkant van het hoofdgebouw buiten het denkbeeldige kapprofiel zoals dit in figuur 1 is gedefinieerd, waarvan de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de nokhoogte van dit denkbeeldige kapprofiel.
8.5
In artikel 20, derde lid, onder II, van de planregels is bepaald – voor zover hier van belang – dat het college de in dit lid onder a genoemde vrijstelling verleent indien de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast.
In de beoordeling wordt aandacht besteed aan:
a. de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen;
b. de privacy;
c. de stedenbouwkundige kwaliteit voor wat betreft het straatbeeld en de samenhang van
gootlijn, noklijn en kapprofiel, met dien verstande dat een dakkapel van maximaal een derde
van de oppervlakte van het dakvlak waarin hij wordt geplaatst in ieder geval is toegestaan.
9. Vaststaat dat met de dakkapel de maximale goothoogte wordt overschreden en dat de dakkapel niet past binnen het denkbeeldige kapprofiel zoals vastgelegd op figuur 1 bij het bestemmingsplan. Er is dus sprake van strijd met het bestemmingsplan. De vraag ligt voor of het college in dit geval van het bestemmingsplan mocht afwijken.
9.1
Het is vaste rechtspraak dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
9.2
Volgens het college levert de dakkapel geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening. Ook wordt volgens het college voldaan aan de regels die het bestemmingsplan stelt voor afwijking, omdat de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden door de dakkapel niet onevenredig worden aangetast. Het college heeft meegewogen dat dit deel van de wijk Buitenhof is gerealiseerd in de vroege jaren ’70, dat de omgeving uit een ruim opgezette verkaveling bestaat en dat bewoners eerder diverse uitbreidingen hebben gerealiseerd. Verder heeft het college de dakkapel gelet op het straatbeeld aanvaardbaar geacht, onder meer omdat er in de nabije omgeving vergelijkbare grote dakkapellen zijn gerealiseerd. Volgens het college is het aannemelijk dat door het plaatsen van de dakkapel geen ruimtelijk onaanvaardbare hinder ten aanzien van de bezonningsituatie, privacy en/of stedenbouwkundige kwaliteit ontstaat.
9.3
Niet in geschil is dat de dakkapel geen gevolgen heeft voor de bezonningssituatie op het perceel van eisers en voor hun privacy, zoals genoemd in artikel 20, derde lid, onder II, van de planregels.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de realisatie van de dakkapel niet tot gevolg heeft dat de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden onevenredig worden aangetast. In wat eisers hebben aangevoerd heeft het college geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de dakkapel afbreuk doet aan de stedenbouwkundige kwaliteit. Het college heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat sprake is van een jaren ’70 wijk waar in de loop der jaren al meerdere bouwkundige wijzigingen zijn doorgevoerd en projecten zijn gerealiseerd, waaronder de realisatie van andere (grote) dakkapellen. Het enkele feit dat de vergunde dakkapel niet precies in het verlengde ligt van de onderliggende raampartij is onvoldoende voor oordeel dat het college te weinig rekening heeft gehouden met de stedenbouwkundige kwaliteit en het straatbeeld. Dat – zoals eisers stellen – de vormgeving en locatie van de dakkapel afwijken van die van andere dakkappelen in de wijk is niet doorslaggevend. Anders dan eisers veronderstellen, gaan de eisen dat voldaan moet worden aan een goede ruimtelijke ordening en dat aandacht besteed moet worden aan de stedenbouwkundige kwaliteit, niet zover dat het college uitsluitend toestemming mag verlenen voor gelijksoortige dakkapellen.
Daarnaast kunnen de stellingen van eisers over de kleur en de vormgeving van de dakkapel niet slagen. Deze stellingen betreffen de redelijke eisen van welstand, terwijl ter plaatste geen welstandscriteria gelden. Dat geldt ook voor de verwijzing van eisers naar de zeven eisen op de website van de gemeente met betrekking tot de plaatsing van dakkappelen. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, gaat het hier om sneltoetscriteria uit de Welstandsnota die in dit geval niet van toepassing zijn.
Ten aanzien van de omvang van de dakkapel heeft het college mogen meewegen dat artikel 20, derde lid, onder II, sub c, van de planregels voorschrijft dat een dakkapel van maximaal een derde van de oppervlakte van het dakvlak zonder meer wordt vergund, en dat de vergunde dakkapel slechts zeer beperkt groter is dan bedoeld in die bepaling.
9.4
Wat eisers hebben aangevoerd over de brandveiligheid slaagt niet. Nog daargelaten dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de dakkapel niet aan de geldende brandveiligheidsvoorschriften voldoet, hoefde het college in dit geval niet te beoordelen of aannemelijk was dat aan (brandveiligheidsvoorschriften uit) het Bouwbesluit 2012 werd voldaan. Omdat voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” in dit geval geen omgevingsvergunning vereist is, is artikel 2.10 van de Wabo – waarin de toets aan het Bouwbesluit 2012 is voorgeschreven – niet van toepassing.
9.5
De stellingen van eisers dat de plaatsing van de dakkapel vereist dat het dak van hun woning wordt betreden en dat de aanwezigheid van de dakkapel de realisatie van een soortgelijke dakkapel op het dak van hun woning onmogelijk maakt, slagen evenmin. Het is vaste rechtspraak dat een dergelijke privaatrechtelijke belemmering slechts aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, als deze een evident karakter heeft. [1] Die situatie doet zich hier niet voor, reeds omdat vergunninghouder heeft betwist dat bij het plaatsen van de dakkapel het dak van de woning van eisers betreden moet worden en omdat niet duidelijk is waarom de plaatsing van deze dakkapel in de weg zou staan aan plaatsing van een soortgelijke dakkapel op het dak van de woning van eisers.
9.6
Dat eisers niet door vergunninghouder op de hoogte zijn gesteld van diens bouwplannen, leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De Wabo vereist niet dat de aanvrager van een vergunning over zijn bouwvoornemen in contact treedt met belanghebbenden en voor verweerder is dit geen aspect dat een rol kan spelen in de vergunningverlening.
9.7
Tot slot leidt ook de door eisers geuite vrees voor schade aan hun woning niet tot het oordeel dat de dakkapel niet vergund mocht worden. Mocht tijdens de plaatsing van de dakkapel schade worden veroorzaakt aan de woning van eisers, dan is het verhalen hiervan een privaatrechtelijke kwestie. Dit is echter geen aspect dat, gelet op het hierboven weergegeven juridisch kader en de rechtspraak over evidente privaatrechtelijke belemmeringen, aan vergunningverlening in de weg stond.
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat realisatie van de dakkapel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat voldaan wordt aan de regels uit het bestemmingsplan inzake afwijking van dat plan. Niet is gebleken van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg staat. Dat betekent dat het college heeft mogen besluiten de omgevingsvergunning voor de dakkapel te verlenen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2487.