ECLI:NL:RBDHA:2023:11258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
09/236671-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld door verdachte en medeverdachten

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met twee anderen op 14 september 2022 een woningoverval heeft gepleegd in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het wegnemen van waardevolle goederen, waaronder horloges, tassen en geld, met gebruik van geweld en bedreiging. Tijdens de overval werden de slachtoffers gedwongen op de grond te liggen en met een vuurwapen bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendom en dat zijn handelen heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd, in aanmerking komt voor begeleiding en behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/236671-22
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 januari 2023, 24 april 2023 (telkens pro forma) en 18 juli 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. van Keulen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 september 2022 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- 6 althans een of meer horloges en/of
- 14, althans een of meer (dure merk) tassen en/of
- een (Cartier) bril en/of
- ( meerdere) jas(sen) en/of
- 3000 euro en/of een los geldbedrag, althans een geldbedrag en/of in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
- de woning binnen te dringen en/of gaan en/of daarbij een hand op de mond van
die [slachtoffer 2] te leggen en/of
- meermalen te slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/tegen
het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of
- een wapen te richten op [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen (op hun buik) op de grond te liggen en/of
hun handen en voeten vast te binden met touw/veters en/of
- bij die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in de nabijheid te blijven met een (op een)
vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- die [slachtoffer 3] in een kast op te sluiten en/of een kast voor die kast te zetten en/of
- te zeggen 'hou je bek' en/of 'als zij niet stopt, geef hem er dan maar eentje',
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het wapen in de rug van die [slachtoffer 2] te duwen en te zeggen dat zij de politie
niet mocht bellen anders zouden ze haar weer opzoeken en verkrachten en/of te
zeggen dat ze wisten wie ze was, hoe ze heette en waar ze woonde, althans woorden
van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 14 september 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- de woning binnen te dringen en/of gaan en/of daarbij een hand op de mond van
die [slachtoffer 2] te leggen en/of
- meermalen te slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/tegen
het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen (op hun buik) op de grond te liggen en/of
hun handen en voeten vast te binden met touw/veters en/of
- bij die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in de nabijheid te blijven met een (op een)
vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- die [slachtoffer 3] in een kast op te sluiten en/of een kast voor die kast te zetten.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw had geen opmerking aangaande het onder 1 ten laste gelegde feit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 940).
De rechtbank is met betrekking tot de bewezen te verklaren feiten van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan. De verdachte heeft de feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt op 14 september 2022 (p. 17-22).
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 3] , opgemaakt op 15 september 2022 (p. 27-31).
3. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 16 september 2022 (p. 35-37).
4. De eigen waarneming van de rechtbank ter zake van de camerabeelden, aangeleverd met de bestandsnaam [bestandsnaam] , gedaan op de terechtzitting van 18 juli 2023.
5. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2023.
Ten aanzien van feit 2
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt op 14 september 2022 (p. 17-22).
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 3] , opgemaakt op 15 september 2022 (p. 27-31).
3. De eigen waarneming van de rechtbank ter zake van de camerabeelden, aangeleverd met de bestandsnaam [bestandsnaam] , gedaan op de terechtzitting van 18 juli 2023.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 16 december 2022 (p. 552-562).
5. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 16 november 2022 (p. 339-381).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 14 september 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen
- horloges en
- dure merk tassen en
- een Cartier bril en
- jassen en
- een geldbedrag
die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken, door
- de woning binnen te dringen en daarbij een hand op de mond van die [slachtoffer 2] te leggen en
- meermalen te slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en
- een wapen te richten op [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen (op hun buik) op de grond te liggen en hun handen en voeten vast te binden met veters en
- bij die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de nabijheid te blijven met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en
- die [slachtoffer 3] in een kast op te sluiten en een kast voor die kast te zetten en
- te zeggen 'hou je bek' en 'als zij niet stopt, geef hem er dan maar eentje', en
- het wapen in de rug van die [slachtoffer 2] te duwen en te zeggen dat zij de politie niet mocht bellen anders zouden ze haar weer opzoeken en verkrachten en te zeggen dat ze wisten wie ze was, hoe ze heette en waar ze woonde;
2
hij op 14 september 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd, door
- de woning binnen te dringen en daarbij een hand op de mond van die [slachtoffer 2] te leggen en
- meermalen te slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen (op hun buik) op de grond te liggen en hun handen en voeten vast te binden met veters en
- bij die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de nabijheid te blijven met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en
- die [slachtoffer 3] in een kast op te sluiten en een kast voor die kast te zetten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende reden bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en dat daaraan de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, worden gekoppeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is samen met twee medeverdachten met de toepassing van geweld een woning binnengedrongen. Dit alles gebeurde op klaarlichte dag midden in een woonwijk, terwijl de verdachte en een medeverdachte zich voordeden als bezorgers van een supermarkt. Eenmaal binnen hebben de verdachte en de medeverdachten aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd. Daarbij is geweld toegepast en zijn bedreigingen geuit. Al met al is een voor de aangevers zeer beangstigende situatie gecreëerd. Daarnaast hebben de verdachte en de medeverdachten meerdere dure voorwerpen uit de woning weggenomen. Door zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard. Het gehele incident kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, omschreven worden als een woningoverval met toepassing van geweld. Door zijn handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom en heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft zelfs een forse hoofdwond opgelopen, waarvan een litteken resteert. Bovendien worden door dit soort feiten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt, bij buurtbewoners in het bijzonder. Des te meer omdat de woningoverval op klaarlichte dag plaatsvond en de daders zich voordeden als alledaagse bezorgers. De verdachte heeft zich van al deze gevolgen kennelijk geen rekenschap gegeven en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Artikel 8 EVRM en de media-aandacht
De raadsvrouw heeft bepleit dat door toedoen van het Openbaar Ministerie een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens
(EVRM) heeft plaatsgevonden, wat leidt tot een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De raadvrouw voert daarbij aan dat het enkel openbaren van ‘stills’ van de camerabeelden met daarop afgebeeld de verdachten voldoende was geweest om de opsporing te bevorderen. Doordat het Openbaar Ministerie de bewegende camerabeelden heeft geopenbaard zijn volgens de raadsvrouw de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit geschonden en heeft de verdachte nadeel ondervonden. Om die reden meent de raadsvrouw dat strafvermindering gerechtvaardigd is. Verder heeft de raadsvrouw gesteld dat de uitgebreide media-aandacht in zijn algemeenheid ook tot nadeel voor de verdachte heeft geleid, waardoor hij voor strafvermindering in aanmerking komt.
De vraag doet zich voor of het op 27 september 2022 via Opsporing Verzocht uitzenden van de bewegende camerabeelden een ongerechtvaardigde inbreuk heeft gevormd op het onder meer in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Allereerst acht de rechtbank het van belang dat de inbreuk bij de wet is voorzien. Uit paragraaf 2.1 van de Aanwijzing opsporingsberichtgeving (registratienummer: 2017A007, inwerkingtreding: 1 december 2017) volgt immers dat in het kader van waarheidsvinding opsporingsberichtgeving kan worden ingezet voor het achterhalen van de identiteit van een verdachte en/of zijn verblijfplaats, bijvoorbeeld ter aanhouding van de verdachte. De uitzenden van de bewegende beelden in deze zaak diende ter achterhaling van de verblijfplaatsen van de verdachte en van de medeverdachten. Daarmee bestond naar het oordeel van de rechtbank een legitiem opsporingsbelang. Aangezien het verspreiden van foto-afdrukken van de verdachte op 15 september 2022 niet had geleid tot verduidelijking omtrent de verblijfplaatsen van de verdachte, kon het uitzenden van de bewegende beelden meerwaarde opleveren ten aanzien van de opsporing. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het uitzenden van de bewegende beelden geen ongerechtvaardigde inbreuk heeft gevormd op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en dat strafvermindering wegens een dergelijke inbreuk dus niet aan de orde is.
Voor wat betreft de (media-)aandacht in zijn algemeenheid, merkt de rechtbank op dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat eventuele beelden en/of informatie van zijn handelen zich snel kunnen verspreiden via sociale-media. Desondanks heeft de verdachte besloten om een woningoverval te plegen. De enkele omstandigheid dat beelden en afbeeldingen van de verdachte zich via sociale-media hebben verspreid, brengt bovendien niet zonder meer met zich dat de verdachte nadeel heeft geleden ten gevolge waarvan strafvermindering moet worden toegepast. In deze zaak blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet op welke wijze de verdachte, anders dan gebruikelijk in dergelijke zaken, onevenredig in zijn belangen is geschaad door de (media-)aandacht. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verzochte strafvermindering dus ook niet gerechtvaardigd door de (media-)aandacht in zijn algemeenheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juni 2023, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 19 april 2023 over de verdachte. De reclassering heeft geconcludeerd dat het onduidelijk blijft waarom de verdachte over is gegaan tot het plegen van de strafbare feiten. De rol van het sociale netwerk blijft ook onduidelijk en het is de reclassering niet duidelijk geworden in hoeverre de verdachte weerbaar is tegenover zijn omgeving. De reclassering komt wel tot de conclusie dat de verdachte in staat lijkt te zijn om zijn eigen keuzes te maken. Daarnaast heeft de reclassering geconcludeerd dat de verdachte een beschermend netwerk lijkt te hebben in de vorm van zijn familie. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Straf
Gelet op hetgeen uit het reclasseringsrapport betreffende de persoonlijkheid van de verdachte naar voren is gekomen en de indruk die de verdachte zelf ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen. In het voordeel van de verdachte zal de rechtbank wel de jonge leeftijd van de verdachte meewegen.
De rechtbank beschouwt het bewezenverklaarde als een eendaadse samenloop en past daarvoor de oriëntatiepunten voor een woningoverval toe. Hierin ligt immers het zwaartepunt van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin staat als uitgangspunt voor een woningoverval vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren in geval van licht geweld of bedreiging (waarbij licht geweld is gedefinieerd als 'een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel') en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren in geval van 'ander geweld'. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een woningoverval met 'ander geweld', omdat het fysieke geweld dat is toegepast bij de woningoverval meer behelsde dan een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank in deze zaak de jeugdigheid van de verdachte mee. De rechtbank acht strafverhogend dat de woningoverval in vereniging is gepleegd, dat er sprake is van een zeer hoog schadebedrag, dat er ten gevolge van het door de verdachte toegepaste fysieke geweld een blijvend litteken is toegebracht aan één van de slachtoffers en dat er gedreigd is met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp).
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat behandeling en begeleiding van de verdachte wenselijk is, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 66 maanden. Gelet op onder andere de jeugdigheid van de verdachte kan gepaste behandeling en begeleiding naar het oordeel van de rechtbank het best worden vormgegeven in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 27.592,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 aan materiële schade en € 27.207,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 18.907,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 12.009,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 10.000,00 aan materiële schade en € 2.009,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering moet worden toegewezen, dat de wettelijke rente moet worden toegewezen, dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en dat de betalingsverplichting hoofdelijk moet worden opgelegd.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering moet worden toegewezen, dat de wettelijke rente moet worden toegewezen, dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en dat de betalingsverplichting hoofdelijk moet worden opgelegd.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in zijn vordering, dat de gevorderde immateriële schade geheel moet worden toegewezen, dat de wettelijke rente moet worden toegewezen, dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en dat de betalingsverplichting hoofdelijk moet worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Aangaande de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de toegewezen immateriële schade in vergelijkbare zaken veelal minder is dan de gevorderde immateriële schade door [slachtoffer 3] . De raadsvrouw verzoekt matiging van de gevorderde immateriële schade en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte.
Aangaande de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de toegewezen immateriële schade in vergelijkbare zaken veelal minder is dan de gevorderde schade door [slachtoffer 2] . De raadsvrouw verzoekt matiging van de gevorderde immateriële schade en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte.
Aangaande de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 september 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 september 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering, omdat de vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
66 (zesenzestig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] deels toe tot een bedrag van € 10.385,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat, als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.385,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 86 (zesentachtig) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] deels toe tot een bedrag van € 7.500,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat, als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. J.B.J. Hoefnagel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.L. Maassen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2023.