ECLI:NL:RBDHA:2023:1125
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 30 juni 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 29 juni 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres ingewilligd, maar eiseres heeft desondanks haar beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, de inwilliging van deze aanvraag betekent dat eiseres geen procesbelang meer heeft. Eiseres heeft haar beroep willen handhaven voor zover verweerder heeft geconcludeerd dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
De rechtbank concludeert dat eiseres met het beroep niet kan bereiken wat zij wil, en dat het procesbelang ontbreekt. Het beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet echter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.