ECLI:NL:RBDHA:2023:11247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
10217038 RL EXPL 22-18991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldsom na ontbinding van een overeenkomst voor een kennismigrant functie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] vorderde een terugbetaling van € 20.000,00 van [gedaagde01], die zij had betaald in het kader van een overeenkomst waarbij [gedaagde01] zou zorgen voor een functie als kennismigrant bij The Hague Academy of Science, Technology and Innovation. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser01] op 10 juli 2022 naar Nederland is gekomen om te werken als kennismigrant, maar dat de functie niet is doorgegaan. De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft op 20 oktober 2022 de verblijfsvergunning van [eiser01] ingetrokken, waardoor zij Nederland moest verlaten. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, omdat hij geen functie voor [eiser01] heeft geregeld. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser01] toegewezen, omdat het bestaan van de overeenkomst en de betaling door [eiser01] aan [gedaagde01] voldoende aannemelijk waren gemaakt. De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan [gedaagde01] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
SS/bc
Rolnr.: 10217038/ RL EXPL 22-18991
Datum: 2 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser01]
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D. Rezaie,
tegen
[gedaagde01] ,
Wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh,
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser01] ” en “ [gedaagde01] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van 8 december 2022 met producties;
- de brief van 16 december 2022 van de zijde van [eiser01] met aanvullende producties.
1.2.
Op 19 december 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser01] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde01] is niet in persoon verschenen, hij heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.

2.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[eiser01] is op 10 juli 2022 naar Nederland gekomen om te werken als kennismigrant. [gedaagde01] is [functie01] bij The Hague Academy of Science, Technology and Innovation B.V.
2.2.
[eiser01] is in dienst getreden bij het bedrijf Broadstreet middels een zogenaamd payroll-contract. In dit contract is vermeld, voor zover relevant:
“1.3. The Employee will be employed by the Employer in the positions of [functie02] as from May 1, 2022 or as from such later date on which the Dutch Immigration and Naturalization Service (IND) issues the work and residence permit to work as a highly skilled migrant (kennismigrant) for a maximum period of four months after May 1, 2022. If the work permit is not obtained by September 1, 2022, this Employment contract will not enter into force.(…)
2.1.
The Employee will be assigned to the Client named below in the position of [functie02] subject to the conditions set out below:
Client: The Hague Academy of Science, Technology and Innovation B.V.
Work address: [adres01] , 251 GT The Hague
Manager/contact: Manager Director of Academy”
2.2.
Op 19 juli 2022 heeft Broadstreet per brief aan [eiser01] laten weten haar contract in de proeftijd te beëindigen. In deze brief schrijft Broadstreet, voor zover relevant:

You are employed by @1 Special Projects B.V. (Broadstreet) on the basis of a payroll agreement for a defined period of time which included an exclusive assignment tot The Hague Academy of Science, Technology and Innovation B.V. (Client). This letter is tot inform you the payroll agreement will be terminated with immediate effect. (…)
You informed us by email July 16 2022 that you contacted the Client after your arrival in the Netherlands to start to work. The Client told you that they didn’t want to work with you anymore. (…) The Client confirmed by email form their lawyer that they don’t want to continue working with you. This is why we have to terminate your employment during your the probation perioded. We understand that this is a huge disappointment. The Client told us that the have informed you before your departure to the Netherlands that they did not want to continue the work process with you and asked you not to come.”
2.3.
Bij beschikking van 20 oktober 2022 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst de verblijfsvergunning van [eiser01] ingetrokken. In deze beschikking is vermeld, voor zover relevant:

U hebt vanaf 27 juni 2022 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De beperking van de verblijfsvergunning is ‘arbeid is kennismigrant’. (…) Daarnaast bent u per 16 juli 2022 afgemeld door “@1 special projects payroll B.V. Gelet hierop voldoet u niet meer aan de beperking waaronder uw vergunning is verleend. Ook dit vormt een reden uw vergunning in te trekken. (…). U moet Nederland, de EU, EER en Zwitserland binnen vier weken verlaten.”

3.Vordering en grondslag

3.1.
[eiser01] , vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,00 aan hoofdsom,
€ 1.179,75 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en tot vergoeding van de volledige proceskosten, subsidiair een hoger bedrag dan op grond van het liquidatietarief, meer subsidiair de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser01] legt aan deze vorderingen naast voormelde feiten het volgende ten grondslag. [eiser01] heeft met [gedaagde01] een overeenkomst gesloten, waarbij [eiser01] tegen betaling van een bedrag omgerekend € 20.000,00 een functie als kennismigrant zou krijgen bij The Hague Academy of Science, Technology and Innovation (hierna: The Hague Academy). [eiser01] zou zich met deze functie duurzaam in Nederland kunnen vestigen en haar gezin later kunnen laten overkomen. [gedaagde01] heeft [eiser01] echter na aankomst in Nederland laten weten geen functie te hebben en [eiser01] dus, in strijd met deze overeenkomst, niet tewerkgesteld. De payrollorganisatie Broadstreet heeft vervolgens de overeenkomst met [eiser01] beëindigd. Nu [gedaagde01] zijn verplichting uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen, wenst [eiser01] de overeenkomst met [gedaagde01] te ontbinden en is [gedaagde01] uit hoofde van de daaruit volgende ongedaanmakingsverbintenis gehouden het van [eiser01] ontvangen bedrag van € 20.000,00 terug te betalen. Subsidiair baseert [eiser01] haar vordering op de grondslag dat sprake is van onverschuldigde betaling en meer subsidiair van ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
[eiser01] stelt dat zij een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening heeft omdat haar verblijfsvergunning is ingetrokken, zij geen rechtmatig verblijf meer heeft en Nederland op korte termijn moet verlaten om te voorkomen dat haar een inreisverbod wordt opgelegd. Daar komt bij dat [eiser01] in Iran geen baan meer heeft en het betaalde geld haar spaargeld is dat zij na terugkeer in Iran hard nodig zal hebben. Daarom kan zij de uitkomst van een bodemprocedure niet afwachten, aldus [eiser01] .

4.Verweer

4.1.
[gedaagde01] heeft verweer gevoerd. Samengevat betwist [gedaagde01] dat hij met [eiser01] een overeenkomst heeft gesloten waarbij hij haar tegen betaling een functie als kennismigrant bij The Hague Academy heeft aangeboden. Volgens [gedaagde01] blijkt dit niet uit door [eiser01] overgelegde stukken. Als een dergelijke afspraak zou hebben bestaan, dan was het zaak het The Hague Academy te dagvaarden, nu [eiser01] daar in dienst zou komen en die onderneming partij was bij de payrollovereenkomst en die onderneming heeft laten weten het contract met [eiser01] niet te willen voortzetten. Ook blijkt uit het contract dat de aanstelling slechts voor 12 maanden zou zijn en dat er een proefperiode van een maand is afgesproken. Het was dus nooit de bedoeling dat [eiser01] zich duurzaam zou vestigen in Nederland en zij had zich er op voor moeten bereiden dat het contract binnen een maand beëindigd kon worden. Voorts heeft [gedaagde01] betwist dat hij geld heeft ontvangen van [eiser01] . [eiser01] heeft volgens [gedaagde01] dat ook niet gesteld en ook niet waar dat uit zou moeten blijken. [gedaagde01] zelf heeft nooit een sommatiebrief van [eiser01] ontvangen, deze is gericht aan het bedrijf. Tenslotte heeft [eiser01] geen spoedeisend belang, nu zij sinds haar uitschrijving uit het BRP op 12 augustus 2022 tot 8 december 2022 heeft gewacht met het aanhangig maken van deze vordering. [eiser01] hoeft de bodemprocedure niet in Nederland af te wachten, nu zij via haar gemachtigde de zaak kan voortzetten. Op het verweer wordt bij de beoordeling, – voor zover van belang – ingegaan.

5.Beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
[eiser01] heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, nu haar verblijfsvergunning is ingetrokken en zij Nederland op korte termijn moet verlaten. Aan het spoedeisend belang als vereiste om toegang te krijgen tot de kortgeding rechter is daarmee voldaan [1] . Voor de toewijsbaarheid van de vordering overweegt de kantonrechter dat de rechter in kort geding terughoudend dient om te gaan met geldvorderingen: daarvoor is alleen plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk is, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
Is het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk?
Heeft [eiser01] de juiste partij gedagvaard?
5.2.
De kantonrechter verwerpt het verweer dat [eiser01] , voor zover er een overeenkomst is waarbij zij tegen betaling een functie bij The Hague Academy zou verkrijgen, The Hague Academy had moeten dagvaarden. [eiser01] heeft immers niet gesteld dat zij een overeenkomst met The Hague Academy had om haar tegen betaling te werk te stellen, maar met [gedaagde01] in persoon, die deze tewerkstelling bij The Hague Academy zou regelen. Of het bestaan van die overeenkomst met [gedaagde01] , de betaling van [eiser01] en het tekortschieten van [gedaagde01] voldoende aannemelijk is zal hierna aan de orde komen. Als dat zo is, heeft [eiser01] een vordering op [gedaagde01] en niet op The Hague Academy.
Heeft [eiser01] [gedaagde01] betaald?
5.3.
[gedaagde01] heeft niet betwist dat het de bedoeling van partijen is geweest dat [eiser01] , via een overeenkomst met het payrollbedrijf Broadstreet, bij The Hague Academy zou gaan werken als kennismigrant. Dit blijkt ook uit het feit dat er tussen The Hague Academy en Broadstreet contact is geweest en Broadstreet [eiser01] een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden op grond waarvan [eiser01] bij The Hague Academy te werk zou worden gesteld. De gemachtigde van [gedaagde01] heeft ter zitting gesteld dat deze tewerkstelling niet is doorgegaan, omdat het project bij The Hague Academy waar [eiser01] aan zou gaan werken, MENA genoemd, niet doorging vanwege internationale sancties tegen Iran. [gedaagde01] betwist echter dat hij met [eiser01] een overeenkomst had om haar tegen betaling bij The Hague Academy te werk te stellen en ook dat hij van [eiser01] geld heeft ontvangen. Omdat als dat laatste niet voldoende aannemelijk is in deze procedure de vordering van [eiser01] niet toewijsbaar is, zal de kantonrechter hier eerst op ingaan.
5.4.
[eiser01] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij [gedaagde01] heeft betaald gewezen op een van het Farsi naar het Engels vertaalde WhatsAppconversatie, die zij in de periode van 19 oktober 2021 tot en met 13 juli 2022 met [gedaagde01] heeft gevoerd. In die Whatsappconversatie heeft zij aan [gedaagde01] op meerdere momenten bewijzen gestuurd van bankoverschrijvingen die zij heeft gedaan aan de heer [naam01] , voor een bedrag van in totaal € 15.000,00 en aan [naam02] , een zus van [gedaagde01] voor een bedrag van € 5.000,00. Daarnaast heeft [eiser01] erop gewezen dat [gedaagde01] op 28 april 2022 heeft geschreven: “Mr. [naam01] has paid me”. Desgevraagd heeft zij tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat deze bedragen niet aan [gedaagde01] rechtstreeks konden worden overgemaakt vanwege de sancties tegen Iran. De betalingen zijn daarom op Iraanse rekeningen gedaan, waarna ze via een buitenlandse rekening naar een Nederlandse rekening worden overgemaakt.
5.5.
[gedaagde01] heeft bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van deze Whatsappconversatie en verzocht deze buiten beschouwing te laten. Primair omdat deze in de dagvaarding niet als aanvullende productie is aangekondigd en omdat in de brief waarmee deze productie na de dagvaarding aan de rechtbank en [gedaagde01] is verstuurd niet is aangekondigd in welke zin deze productie kan bijdragen aan de vordering. Subsidiair betwist [gedaagde01] de authenticiteit van de vertaling omdat de bijbehorende Whatsappberichten niet zijn bijgevoegd en het een met Google translate opgesteld document is.
5.6.
De kantonrechter ziet in hetgeen [gedaagde01] tegen de betreffende productie heeft ingebracht geen aanleiding deze buiten beschouwing te laten. De inhoud van het stuk is [gedaagde01] bekend, nu hij immers zelf aan deze conversatie heeft deelgenomen. Verder is de productie drie dagen voorafgaand aan de zitting, in werkdagen gerekend een dag, toegestuurd. [gedaagde01] heeft daarom niet concreet onderbouwd waarom van hem niet verwacht kon worden op de inhoud van deze gesprekken te reageren. Voor wat betreft de authenticiteit geldt dat als [gedaagde01] van mening is dat de aangeleverde vertaling niet juist is, het op zijn weg lag concreet te benoemen op welk punt de WhatsAppconversatie niet goed is vertaald. Dat dit niet mogelijk was omdat het onderliggende document niet is overlegd snijdt geen hout, nu [gedaagde01] zelf ook over het onderliggend document beschikt. Nu hij dat heeft nagelaten ziet de kantonrechter geen aanleiding de productie buiten de beoordeling te laten en om aan de juistheid van de vertaling te twijfelen.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat in de Whatsappgesprekken door [gedaagde01] meerdere keren naar betalingen is verwezen/geïnformeerd. Dit blijkt onder meer uit de volgende berichten van [eiser01] / [gedaagde01] :
14 februari 2022 22:14 uur: [gedaagde01] :
I coordinated the issue of the bank. I will send you the account number in two hours.
15 februari 2022 23.57 uur: [gedaagde01] :
[naam03] Account number and Shaba number of m [naam01] were presented.
Op 20 en 21 februari 2022 heeft [eiser01] 4 betaalbewijzen ten gunste van [naam01] gestuurd.
21 februari 2022 1:15 uur: [gedaagde01] :
Thanks for the information about the payments.
Op 22 februari 2022 heeft [eiser01] drie betaalbewijzen naar [naam01] gestuurd.
22 februari 2022 17:24 uur: [gedaagde01] :
145 will be the remaining payment.
Op 23 februari 2022 heeft [eiser01] drie betaalbewijzen met een bedrag van in totaal
145.000.000 rial ten gunste van [naam02] gestuurd.
24 februari 2022 4:12 uur: [eiser01] :
The deposits have been completed.
24 april 2022 15:41 uur [gedaagde01] : (…)
Please make the payment tomorrow.
24 april 2022 21:16 uur [gedaagde01] :
Payments should have been made this week.
Op 25 april 2022 heeft [eiser01] twee betaalbewijzen ten gunste van [naam01] gestuurd.
28 april 2022 [gedaagde01] :
I received an urgent call from Mr. Please keep the payment in mind so we can make the payments here today.
Op 28 april 2022 heeft [eiser01] een betalingsbewijs ten gunste van [naam01] gestuurd.
28 april 2022: [gedaagde01] :
Mr. [naam01] has paid me and will go on a trip to Italy on Saturday and make the payment to us before the trip.
Op 7 mei 2022 heeft [eiser01] drie betalingsbewijzen ten gunste van [naam01] gestuurd.
7 mei 2022 4:12 uur: [eiser01] :
I paid 150 million.
De kantonrechter overweegt dat uit deze conversatie blijkt dat [gedaagde01] aan [eiser01] vroeg zorg te dragen voor betalingen, hem daarover te informeren, dat [eiser01] in reactie daarop een groot aantal keren bewijzen van betalingen aan [naam01] en [naam02] heeft gestuurd en dat [gedaagde01] op enig moment aan [eiser01] heeft geschreven dat [naam01] aan hem, [gedaagde01] , heeft betaald. De gesprekken vormen in zoverre een onderbouwing voor de stelling van [eiser01] dat de betalingen waarvan zij aan [gedaagde01] bewijzen overlegde, voor [gedaagde01] waren bestemd.
5.8.
[gedaagde01] betwist dat hij betalingen heeft ontvangen, maar op grond van hetgeen zijn gemachtigde daarover tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, is die betwisting niet meer dan een blote stelling. Een andere verklaring voor de betalingen van [eiser01] aan [naam01] en [naam02] heeft hij namelijk niet gegeven en ook heeft hij niet betwist dat [naam02] zijn zus is en of dat hij contact heeft gehad met de heer [naam01] . Tot slot is de juistheid van de opmerking van [gedaagde01] dat [naam01] hem heeft betaald ook niet betwist.
5.9.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde01] niet gemotiveerd heeft betwist dat hij betalingen van [eiser01] heeft ontvangen. De hoogte van de door [eiser01] gestelde bedragen heeft [gedaagde01] niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom in deze procedure van uit dat [eiser01] een bedrag van omgerekend € 20.000,00 aan [gedaagde01] heeft betaald.
Is er een overeenkomst tussen [gedaagde01] en [eiser01] tot betaling in ruil voor indiensttreding bij The Hague Academy?
5.10.
[eiser01] wijst ter onderbouwing van haar stelling dat deze overeenkomst er was op het feit dat zij aan [gedaagde01] heeft betaald en op de overgelegde arbeidsovereenkomst met Broadstreet, waarin The Hague Academy is vermeld als inlener. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser01] verklaard dat [gedaagde01] haar had verteld dat The Hague Academy van plan was uit te breiden naar het Midden-Oosten. Ook heeft zij verklaard dat zij de overeenkomst met Broadstreet van [gedaagde01] heeft ontvangen, dat zij deze heeft ondertekend aan [gedaagde01] heeft teruggestuurd. Toen zij deze overeenkomst ontving, ging zij ervan uit dat het goed zou komen. Broadstreet heeft voor haar komst naar Nederland ook nooit laten weten dat zij niet moest komen. Van [gedaagde01] of The Hague Academy heeft zij daar evenmin een bericht over ontvangen.
5.11.
De door [eiser01] gestelde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, vormen een onderbouwing dat de overeenkomst zoals door [eiser01] gesteld tot stand is gekomen. [gedaagde01] heeft betwist dat deze overeenkomst er is, maar heeft die betwisting op geen enkele wijze onderbouwd. In een kort geding procedure is geen plaats voor bewijslevering van gemotiveerd betwiste feiten, maar dan moeten die feiten wel gemotiveerd worden betwist, een blote ontkenning is niet voldoende. Het lag op de weg van [gedaagde01] zijn betwisting te motiveren, door te stellen hoe het feit dat hij [eiser01] vroeg om betalingen te doen moet worden uitgelegd en waar die betalingen, als zij niet als tegenprestatie voor het in dienst komen bij The Hague Academy bedoeld waren, dan wel voor bestemd waren. [gedaagde01] heeft ervoor gekozen daar geen enkel inzicht in te geven. Bij gebrek aan gemotiveerde betwisting komt de stelling van [eiser01] , dat deze betalingen zijn gedaan in ruil voor het in dienst komen bij The Hague Academy, in deze procedure vast te staan en daarmee ook het bestaan van de overeenkomst met [gedaagde01] zoals door [eiser01] gesteld.
5.12.
Nu niet in geschil is dat de indiensttreding bij The Hague Academy uiteindelijk niet is doorgegaan, staat ook vast dat [gedaagde01] zijn verplichting jegens [eiser01] niet is nagekomen. Dat [gedaagde01] heeft verzocht om nog in de gelegenheid te worden gesteld alsnog na te komen, is gesteld noch gebleken. [eiser01] heeft daarom de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden en [gedaagde01] is gelet daarop gehouden de ontvangen betalingen terug te betalen aan [eiser01] .
5.13.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde01] onvoldoende heeft gesteld waarom zijn belang bij afwijzing van de vordering in kort geding zwaarder moet wegen dan het belang van [eiser01] bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening. Een beroep op het restitutierisico is niet gedaan en ook een ander belang van [gedaagde01] bij het niet verstrekken van de voorziening heeft [gedaagde01] niet gesteld. In feite heeft [gedaagde01] enkel gesteld dat [eiser01] geen spoedeisend belang heeft, omdat zij een bodemzaak door haar gemachtigde kan laten voeren. Dat is zo, maar levert, nu de kantonrechter voldoende aannemelijk acht dat de vordering in een bodemprocedure toewijsbaar is, geen belang op voor [gedaagde01] om de voorlopige voorziening te weigeren. Zeker niet als dit wordt afgewogen tegen het belang van [eiser01] om op korte termijn over het geld te kunnen beschikken. Dat [eiser01] thans geen inkomen heeft en het geld haar spaargeld was en zij dat hard nodig heeft na terugkeer in Iran is immers niet weersproken. De vordering van [eiser01] tot betaling van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd zal dan ook worden toegewezen.
5.14.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wijst de kantonrechter af. [gedaagde01] heeft er terecht op gewezen dat de sommatiebrief van 4 november 2022 niet aan hem is gericht, maar aan The Hague Academy. Nu door [eiser01] niet is gesteld welke andere buitengerechtelijke werkzaamheden haar gemachtigde heeft verricht, komt die vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
5.15.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Voor een veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten of een hogere vergoeding van proceskosten dan gebruikelijk in kort geding, ziet de kantonrechter geen aanleiding.

6.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
- veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser01] te betalen € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 4 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op € 1.320,74, waarvan € 498,00 als het aan de gemachtigde van eisende partij toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. S.L.M. Staals en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 januari 2022.

Voetnoten

1.Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 23 augustus 2022 ECLI:NL:GHSEH:2022:2918