ECLI:NL:RBDHA:2023:1124
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 9 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 juni 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Ondanks deze inwilliging heeft eiser besloten het beroep te handhaven, met name gericht op de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen aan eiser verschuldigd zijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat, gezien de inwilliging van de asielaanvraag, eiser geen procesbelang meer heeft voor het deel van het beroep dat betrekking heeft op het niet-tijdig nemen van een besluit. Dit is in overeenstemming met artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen aan eiser kan verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht.
Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser met zijn beroep niet kunnen bereiken wat hij wilde, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser door het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag in de gelegenheid is gesteld beroep in te stellen.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.