ECLI:NL:RBDHA:2023:1123
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 21 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 19 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft desondanks zijn beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, de inwilliging van de aanvraag betekent dat eiser geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft echter zijn beroep willen handhaven met betrekking tot de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit op besluiten over asielaanvragen, wat betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil. Desondanks heeft eiser het recht om beroep in te stellen vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, wat de rechtbank aanleiding geeft om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten.