ECLI:NL:RBDHA:2023:11221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19938 NL23.19895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring en inreisverbod van een Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Albanese vreemdeling, eiser, en de daaropvolgende besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 24 juni 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, welke op 6 juli 2023 werd opgeheven na intrekking van zijn asielaanvraag. Echter, op dezelfde dag werd er een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld en op 20 juli 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat eiser, geboren op een onbekende datum en met de Albanese nationaliteit, betwist dat er redenen waren om hem een vertrektermijn te onthouden en een inreisverbod op te leggen. Eiser verbleef binnen de vrije termijn in Nederland en heeft geen openbare orde geschonden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde. Eiser heeft geen biometrisch paspoort kunnen overleggen, waardoor hij niet voldeed aan de inreisvoorwaarden.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring en het inreisverbod rechtmatig zijn opgelegd. Het beroep tegen de bestreden besluiten is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19938 (bestreden besluit 1) en NL23.19895 (bestreden besluit 2)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.B.G.T. von Bóné),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Op 24 juni 2023 heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw [1] . Op 6 juli 2023 heeft verweerder deze maatregel opgeheven omdat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Diezelfde dag heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd (het bestreden besluit 1) en aan eiser de maatregel van bewaring (het bestreden besluit 2) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 10 juli 2023 de gronden van de beroepen ingediend. Verweerder heeft de maatregel op 11 juli 2023 opgeheven omdat eiser naar Albanië is uitgezet. Verweerder heeft op 14 juli 2023 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 20 juli 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Albanese nationaliteit te hebben.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1
2. Eiser bestrijdt dat er redenen waren om aan hem een vertrektermijn te onthouden en een inreisverbod op te leggen. Eiser verbleef immers binnen de vrije termijn in Nederland. Daarom viel hij niet onder enig toezicht. Eiser heeft de openbare orde niet geschonden en heeft op geen enkele wijze iets gedaan wat deze verstrekkende maatregel rechtvaardigt. Dat hij twee jaar de Europese Unie niet in mag reizen is disproportioneel. Hij wil zelfstandig vertrekken naar Albanië en heeft daartoe voldoende financiële middelen tot zijn beschikking.
3. In het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod van twee jaar omvat, heeft verweerder vermeld dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij, de vreemdeling, de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt
of belemmert. Verweerder heeft, met toepassing van artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i.heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3b en lichte grond 4d betwist. Daarmee heeft eiser de zware grond 3i en de lichte gronden 4a en 4c onbetwist gelaten. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. [3]
Voor zover eiser aanvoert dat hij binnen de vrije termijn in Nederland verbleef overweegt de rechtbank ten overvloede dat staatsburgers van Albanië die houder zijn van een biometrisch paspoort onder voorwaarden vrijgesteld zijn van de visumplicht. Eiser heeft echter geen biometrisch paspoort kunnen overleggen waardoor eiser niet heeft voldaan aan de inreisvoorwaarden van de Schengengrenscode. De vrije termijn is daarom nooit aangevangen. [4] Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd tegen zware gronden 3a en 3b en lichte grond 4d behoeft geen bespreking.
5. Nu het risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is, kon verweerder eiser een vertrektermijn onthouden. [5] Dat eiser, naar hij stelt, bereid en in staat was om zelf terug te keren naar Albanië maakt dit niet anders. De vertrektermijn wordt niet aan eiser onthouden omdat hij een gevaar zou vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. [6] Wat eiser hierover heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot een gegrond beroep.
6. Verweerder heeft op goede gronden aan eiser een inreisverbod opgelegd. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht waarin verweerder aanleiding had moeten zien om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. [7]
Het beroep tegen het bestreden besluit 2
7. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van bestreden besluit 2 zich tot de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
9. De rechtbank stelt vast dat een deel van de beroepsgronden gericht tegen de maatregel van bewaring in grote mate overeenkomen met de al hiervoor beoordeelde beroepsgronden die waren gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Voor wat betreft is aangevoerd tegen de lichte en zware gronden verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen. Deze gronden slagen daarom niet.
10. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij wil uit eigen beweging terugkeren naar Albanië. Verweerder heeft niet kenbaar in de maatregel betrokken of een lichter middel kon worden toegepast. Eiser had voldoende financiële middelen tot zijn beschikking en kon zelf een hotel bekostigen in afwachting van zijn uitzetting.
11. Verweerder heeft – anders dan eiser aanvoert – in de maatregel afgewogen of een lichter middel kon worden toegepast. [8] Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Hierbij heeft verweerder rekening gehouden met de ademhalingsproblemen waar eiser voorheen last van stelde te hebben. Verder heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarmee verweerder rekening had moeten houden in het kader van de bewaring. Dat eiser mogelijk een hotel kon bekostigen in afwachting van zijn uitreis maakt niet dat er geen sprake meer is van een onttrekkingsrisico. Voorts heeft verweerder op dit punt terecht in het verweerschrift opgemerkt dat eiser heeft verklaard dat hij geen geld bezit. [9] Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder – ook bij het opleggen van de maatregel - niet aan eiser heeft tegengeworpen dat eiser de openbare orde geschonden zou hebben. Wat eiser hierover heeft aangevoerd kan zonder nadere motivering niet maken dat niet aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel is voldaan.
13. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
14. Tot slot ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [10]
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a Vw, in samenhang bezien met artikel 5.1a van het Vb.
4.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:1911).
5.Dit volgt uit artikel 62 tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6.Zoals bedoeld in artikel 62 tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw.
7.Zoals omschreven in artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
8.Het bestreden besluit, pagina 3 en 4.
9.Proces-verbaal van gehoor (M110) van 24 juni 2023, pagina 4.
10.ECLI:EU:C:2022:858.